e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schulen

Overzicht

Gevonden: 1625
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
met opgeheven staart rondlopen biezen: bizǝ (Schulen) [N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
met paard en kar rijden varen: vǭǝ.rǝ (Schulen) [JG 1b, 2c; N 8, 100; Wi 33; monogr.] I-10
met paard en koets rijden, paardrijden rijden: rē̜ǝ (Schulen) Het paard besturen als het voor de koets gespannen is, of als het als rijdier gebruikt wordt. Deze twee begrippen worden terminologisch niet onderscheiden. [JG 1a, 1b; Wi 29; monogr.] I-10
met staande kar varen bet de staande kar: bę dǝ stōǝndǝ kɛ̄r (Schulen) Met één paard en twee of drie karren rijden. Als men met twee karren rijdt, haalt het paard met de ene kar een lading bij, terwijl de tweede kar ontladen wordt. Als men met drie karren rijdt, is men, terwijl het paard met een eerste kar onderweg is, op de ene plaats een tweede kar aan het laden en op de andere een derde aan het ontladen. [JG 1a, 1b] I-10
met steengruis verharde weg kiezelbaan: kizǝlboǝn (Schulen) In vraag L 24, 28b werd uitdrukkelijk gevraagd naar een naam voor de weg die met steengruis was bedekt. De woordtypen koolassenweg, assenweg e.a. wijzen op een andere bedekking dan steengruis. Macadam is een recentere vorm van een wegdeklaag. [L 24, 28b] I-8
met vuur spelen met vuur spelen: met vier spelen is perkeloes (Schulen) Met vuur spelen is gevaarlijk. [ZND 37 (1941)] III-3-2
metselaar metser: mętsǝr (Schulen) Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld] II-9
meubelmaker meubelmaker: mø̄bǝlmaǝkǝr (Schulen) Ambachtsman die meubels vervaardigt. [N 55, 166a; L 34, 19b; monogr.] II-12
miauwen jouwen: kan ook met een k beginnen, twijfel  jauə (Schulen) miauwen [Goossens 1b (1960)] III-2-1
middag (s middags) noen: noen (Schulen), nŏĕn (Schulen) middag [RND], [ZND 38 (1942)] III-4-4