20573 |
middagmaal |
noen, de -:
nyn (P052p Schulen)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: middag [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
22478 |
middelste kegel |
koning:
de keuning (P052p Schulen)
|
Hoe heet de middelste kegel in het kegelspel? [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
33785 |
middendeel van het paard |
romp:
ro.mp (P052p Schulen)
|
De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9
|
31586 |
middennaafbanden |
dombanden:
dombã.nt (P052p Schulen)
|
De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.]
II-11
|
33094 |
mijt afdekken |
besteken:
bǝstēkǝ (P052p Schulen),
toemaken:
tǫűma.kǝ (P052p Schulen)
|
De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
21745 |
mikken |
mikken:
mekə (P052p Schulen),
mikken (P052p Schulen)
|
lonken (mikken) [RND] || Op iemand mikken (om met een boog of geweer te schieten). [ZND 38 (1942)]
III-3-2
|
23271 |
misdienaar |
koorezel:
spottend
koorezel (P052p Schulen),
misdienaar:
misdiener (P052p Schulen)
|
Hoe heet de jongen die de mis dient? [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|
25166 |
mist, nevel (alg.) |
dikke mist:
ine dikke mist (P052p Schulen),
nevel:
dat is dunne mist bij avond of morgen
nevel (P052p Schulen)
|
mist, nevel [ZND 39 (1942)]
III-4-4
|
24929 |
modder, slijk |
modder:
de weg loeg vol modder (P052p Schulen)
|
modder, slijk [ZND 39 (1942)]
III-4-4
|