18983 |
dom |
dom:
dom (L266p Sevenum),
dòm (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
Een dom, domkerk. [N 96A (1989)] || niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-3
|
23551 |
domine salvam fac reginam nostram |
lofzang:
lofzank (L266p Sevenum)
|
Het gezang na de hoogmis voor de regerende vorst(in), in Nederland: "Domine, salvam fac Reginam nostram"; in België: "Domine, salvum fac Regem nostrum". [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24099 |
dominicaan |
dominicaan:
dominikanen (L266p Sevenum)
|
Een Dominicaan [Dómmenekaan, preekheer, preekhier]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22409 |
domino |
domino:
domino (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18799 |
domme man |
stommerik:
stòmmerik (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18800 |
domme vrouw |
onnozel schaap:
ònneùzel schaop (L266p Sevenum),
⁄n unneuzel schaòp (L266p Sevenum)
|
een dommme vrouw [lut, kul, dulleke] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
31202 |
dommekracht |
winde:
weŋt (L266p Sevenum)
|
In het algemeen het werktuig waarmee de boom werd opgekrikt om hem onder de boomwagen te kunnen hangen. Zie ook het lemma ɛdommekrachtɛ in wld II.11, pag. 8. De werkman die de gevelde bomen naar de boomwagen versjouwde, werd in Tungelroy (L 318b) sjouwer (šǫwǝr) genoemd.' [N 50, 12a; N 75, 137c]
II-12
|
17908 |
dompelen |
dompelen:
dòmpele (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum,
L266p Sevenum,
L266p Sevenum)
|
Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] || in een vloeistof dompelen [dopen, doppen, dompelen] [N 91 (1982)]
III-1-2, III-4-4
|
25120 |
donderen |
hommelen:
hommele (L266p Sevenum)
|
donderen [hommelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25122 |
donderslag |
helle slag:
ènne hélle slaag (L266p Sevenum),
⁄ne hèlle slaag (L266p Sevenum)
|
hevige donderslag [ketterslag, kletteraar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|