34160 |
drachtig |
dragend:
drāgǝnt (L266p Sevenum),
vol:
vǫl (L266p Sevenum)
|
[N 3A, 33]
I-11
|
33873 |
drachtige merrie |
veulenmeer:
vø̜̄lǝmē̜r (L266p Sevenum)
|
De merrie "behoudt", als men na een drietal weken zekerheid heeft dat ze drachtig is; bij een miskraam "verwerpt" ze. [JG 1a, 1b; N 8, 50a]
I-9
|
33523 |
draden of randen van peulvruchten |
pijzen:
paes (L266p Sevenum),
peës (L266p Sevenum)
|
[N Q (1966)]Hoe noemt u: draad of vezel aan de peul van erwten en bonen (vlies) [N 71 (1975)]
I-7
|
17806 |
dragen |
dragen:
drágə (L266p Sevenum)
|
dragen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
25127 |
dragen, gezegd van ijs |
dragen:
drage (L266p Sevenum),
drāāge (L266p Sevenum)
|
dragen gezegd van ijs waarop men kan lopen [lijden, helen, houden] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20236 |
drager van de doodskist |
drager:
draegers (L266p Sevenum)
|
een drager van de lijkkist [dreëjer] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20500 |
drank |
slok:
slòk (L266p Sevenum),
slók (L266p Sevenum),
slokje:
slukske (L266p Sevenum),
slökske (L266p Sevenum)
|
drank; Hoe noemt U: Dat wat gedronken wordt (drinken, soopje, zuip) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33848 |
draven |
draven:
drāvǝ (L266p Sevenum)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|
21153 |
dreef |
laan:
laan (L266p Sevenum)
|
een weg aan met beide zijden een of meer rijen bomen (dreef, dreeft, laan,laning, lei) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18877 |
drenzen |
grijnzen:
greize (L266p Sevenum),
grijze (L266p Sevenum)
|
op een zeurderige toon huilen [drenzen, jengelen, janken, drammen, simmen] [N 85 (1981)] || op zeurderige toon huilen [knooiachtig, dremmerig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|