32904 |
drogen, droog worden (van gemaaid gras) |
drogen:
drygǝ (L266p Sevenum)
|
Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.]
I-3
|
20507 |
dronkaard |
zatlap:
zatlap (L266p Sevenum),
zuiplap:
zOēplàp (L266p Sevenum),
zōēplap (L266p Sevenum)
|
dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20635 |
dronken |
bezopen:
bezaope (L266p Sevenum),
in de olie:
in den aolie (L266p Sevenum),
stuk in de lade:
stuk in de laaj (L266p Sevenum),
zat:
zat (L266p Sevenum)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20622 |
dronken zijn |
hem stijf hebben zitten:
m stīēf hebbe zitte (L266p Sevenum)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|
32418 |
droog |
droog:
drȳx (L266p Sevenum)
|
Gezegd van klompen wanneer ze op natuurlijke wijze zover gedroogd zijn dat ze afgewerkt kunnen worden. [N 97, 99]
II-12
|
25232 |
droog blijven |
staand weer:
stànde waer (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
t blijft over]:
het weit hèn (L266p Sevenum)
|
droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] || droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22043 |
droog snot |
snot:
snòt (L266p Sevenum)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: besmetting van ademhalingswegen en krop zonder afscheiding (droog snot)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
25128 |
droog weer |
droog:
dreueg (L266p Sevenum),
druug (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
drûugg\\ mónkt
drûuggə (L266p Sevenum)
|
droog [DC 45 (1970)], [RND]
III-4-4
|
19656 |
droogdoek, theedoek |
droogdoek:
druug-dook (L266p Sevenum)
|
Hoe noemt u de doek waarmee men afdroogt? [N105 (2000)]
III-2-1
|
32356 |
droogkamer |
droogkamer:
drȳxkāmǝr (L266p Sevenum)
|
Afgesloten ruimte waar de nieuw vervaardigde klompen met behulp van een verwamingsinstallatie op kunstmatige wijze gedroogd worden. De droogkamer wordt alleen gebruikt in de machinale klompenindustrie. [N 97, 5]
II-12
|