e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sevenum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
durven durven: duirve (Sevenum), dörven (Sevenum) durven [SGV (1914)] || durven (geen context) [DC 37 (1964)] III-1-4
dutje hazenslaap: haaze slaòp (Sevenum), hazeslaop (Sevenum) Dut: lichte of korte slaap (dut, hazeslaap, buts, slaapje, mufs, toer). [N 84 (1981)] III-1-2
duur duur: deur (Sevenum), dēūr (Sevenum), gepeperd: gepaepert (Sevenum) duur: Dit grote huis wordt me te -, ik ga kleiner wonen [DC 35 (1963)] || veel kostend, hoog van prijs [duur, dier, duurkopig, duurzaam, durabel, prijzig] [N 89 (1982)] III-3-1
duwen duwen: doewe (Sevenum), dūwə (Sevenum) duwen [RND], [SGV (1914)] III-1-2
duwer van de aanaardhandploeg duwer: duu̯ǝr (Sevenum) Zie de toelichting bij het lemma Aanaardhandploeg. [N 18, 46c] I-5
dwangbuis dwangbuis: dwangbuis (Sevenum), dwangbūūs (Sevenum) een op de rug sluitend jasje met lange mouwen om in razernij verkerende krankzin-nigen het gebruik van hun armen te ontnemen [dwangbuis, zotkapootje] [N 90 (1982)] III-3-1
dwarsbalk biels: biels (Sevenum, ... ) de houten, stalen of gewapend betonnen dwarsbalk waarop de rails bevestigd zijn [biels, biel] [N 90 (1982)] III-3-1
dwarsbalk van de hooihark kam: kam (Sevenum) De balk van de hooihark waarin de tanden zijn bevestigd; zie afbeelding 11, b. De instabiliteit van de heteroniemen wijst erop dat het begrip amper tot de eigenlijke landbouwterminologie is doorgedrongen. [N 18, 92b] I-3
dwarsbalkjes, egscheien scheien: sxęi̯ǝ (Sevenum) De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.] I-2
dwarsdrijver warsdrijver: wāērs-driëver (Sevenum), wĕrsdriever (Sevenum), wêrsdriver (Sevenum), warskop: wêrskop (Sevenum) dwarsdrijver [SGV (1914)] || iemand die zonder goede reden altijd tegen spreekt; die altijd anders wil dan de meerderheid [dwarserik] [N 85 (1981)] III-1-4