19310 |
durven |
durven:
duirve (L266p Sevenum),
dörven (L266p Sevenum)
|
durven [SGV (1914)] || durven (geen context) [DC 37 (1964)]
III-1-4
|
17837 |
dutje |
hazenslaap:
haaze slaòp (L266p Sevenum),
hazeslaop (L266p Sevenum)
|
Dut: lichte of korte slaap (dut, hazeslaap, buts, slaapje, mufs, toer). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21418 |
duur |
duur:
deur (L266p Sevenum),
dēūr (L266p Sevenum),
gepeperd:
gepaepert (L266p Sevenum)
|
duur: Dit grote huis wordt me te -, ik ga kleiner wonen [DC 35 (1963)] || veel kostend, hoog van prijs [duur, dier, duurkopig, duurzaam, durabel, prijzig] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17895 |
duwen |
duwen:
doewe (L266p Sevenum),
dūwə (L266p Sevenum)
|
duwen [RND], [SGV (1914)]
III-1-2
|
33196 |
duwer van de aanaardhandploeg |
duwer:
duu̯ǝr (L266p Sevenum)
|
Zie de toelichting bij het lemma Aanaardhandploeg. [N 18, 46c]
I-5
|
21732 |
dwangbuis |
dwangbuis:
dwangbuis (L266p Sevenum),
dwangbūūs (L266p Sevenum)
|
een op de rug sluitend jasje met lange mouwen om in razernij verkerende krankzin-nigen het gebruik van hun armen te ontnemen [dwangbuis, zotkapootje] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21165 |
dwarsbalk |
biels:
biels (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
de houten, stalen of gewapend betonnen dwarsbalk waarop de rails bevestigd zijn [biels, biel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32912 |
dwarsbalk van de hooihark |
kam:
kam (L266p Sevenum)
|
De balk van de hooihark waarin de tanden zijn bevestigd; zie afbeelding 11, b. De instabiliteit van de heteroniemen wijst erop dat het begrip amper tot de eigenlijke landbouwterminologie is doorgedrongen. [N 18, 92b]
I-3
|
32772 |
dwarsbalkjes, egscheien |
scheien:
sxęi̯ǝ (L266p Sevenum)
|
De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.]
I-2
|
19345 |
dwarsdrijver |
warsdrijver:
wāērs-driëver (L266p Sevenum),
wĕrsdriever (L266p Sevenum),
wêrsdriver (L266p Sevenum),
warskop:
wêrskop (L266p Sevenum)
|
dwarsdrijver [SGV (1914)] || iemand die zonder goede reden altijd tegen spreekt; die altijd anders wil dan de meerderheid [dwarserik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|