32592 |
een riek mest |
riek (mest):
rēk (L266p Sevenum)
|
Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.]
I-1
|
27032 |
een ring maken |
op de ring werken:
op dǝ reŋk wē̜rǝkǝ (L266p Sevenum)
|
Na het opstuiken zet men de turven in ringen, turfhopen van negen turven dik hoog. [II, 80d]
II-4
|
23699 |
een rozenhoedje bidden |
rozenkrans beden:
roeezekrans baeje (L266p Sevenum),
roezekrans baeje (L266p Sevenum)
|
Een Rozenhoedje bidden [de roozekrans bèèje, ziech der roeëzekrans beëne?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22385 |
een spel kaarten |
spel:
spel (L266p Sevenum),
spuel (L266p Sevenum)
|
Een spel kaarten [stok, spel, speul]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
31289 |
een splits uitsmeden |
uitpinnen:
ūtpenǝ (L266p Sevenum
[(het zo dun en scherp mogelijk maken van het uiteinde van een koperen plaat door bewerking met de pinhamer)]
)
|
De uiteinden van twee aaneen te voegen stukken metaal dun en spits uitsmeden om op deze wijze het aanhechtingsvlak van beide delen te vergroten. Om de in een splits uitgesmede uiteinden met elkaar te verbinden worden ze kort verhit, opgestuikt en vervolgens met hamerslagen aan elkaar gesmeed. Zie ook afb. 41. De uiteinden van wielbanden worden onder meer op deze wijze met elkaar verbonden. Zie ook het lemma "wielband". [N 64, 93b; N 66, 34b; N 33, 380]
II-11
|
32603 |
een stuk grond enten |
enten:
ęntǝ (L266p Sevenum),
inenten:
enę.ntǝ (L266p Sevenum)
|
Enten is het bestrooien van een akker of een pas ontgonnen stuk (heide)grond met aarde van een akker waarop het te telen gewas al eerder heeft gestaan. De entaarde is van goede kwaliteit. De geënte akker wordt meer geschikt voor het te telen gewas. Meestal gaat het om stikstofbindende planten als lupine (L 270, Q 2), klaver (Q 2), lucerne (Q 187a) en serradella (L 115, 192a), in het algemeen dus vlinderbloemigen (L 163, 248, 266, 294, Q 97). Termen als enten, inenten veronderstellen "een akker", "een stuk land" e.d. als object. [N 11, 25; N 11A, 33]
I-1
|
18077 |
een verkoudheid hebben |
het zitten hebben:
ik heb t zwoar zitte (L266p Sevenum),
het zwaar zitten hebben:
ik heb t zwoar zitte (L266p Sevenum),
koude gevat hebben:
këlt gevat (L266p Sevenum)
|
Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
33877 |
een veulen werpen |
veulen:
vø̜̄lǝ (L266p Sevenum)
|
Als de weeën toenemen, gaat de merrie liggen. De geboorte begint, als de vliezen breken en het vruchtwater wegloopt. [JG 1a, 1b; N 8, 52]
I-9
|
32754 |
een voor afhakken, afscheppen |
afhakken:
āfhakǝ (L266p Sevenum)
|
Voordat men een voor met de spade omwerkt, hakt of schept men, na eerst de mest met een riek in de voor geduwd te hebben, de bovenlaag van de harde voor af om deze aarde op de mest in de open voor te deponeren. De termen veronderstellen doorgaans de voor als object, ook als dat niet werd opgegeven. Toch kunnen ze soms - absoluut gebruikt - op de handeling zonder meer slaan (b.v. "ze zouden om de beurt spitten en (af)hakken c.q. afscheppen"). [N 11A, 149; N Q, 2b; div.; monogr.]
I-1
|
32707 |
een weide scheuren |
een voor derbovenop bouwen:
ęn [voor] dǝrbǭvǝnǫp˱ [bouwen] (L266p Sevenum),
onderuit bouwen:
oŋǝrūt˱ [bouwen] (L266p Sevenum),
scheuren:
sxøę̄rǝ (L266p Sevenum)
|
Een weide scheuren is het omploegen van weiland, vooral om het daarna als akkerland te gebruiken. Voor (delen van) varianten die hieronder in de [... [JG 1a + 1b + 1c + 1d; N 11, 42a + b + c; N 11A, 114 + 115a + b; monogr.]
I-1
|