28760 |
fluweel, velours |
fluweel:
fluwiǝl (L266p Sevenum)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
34307 |
fokbeer |
fokbeer:
fokbīǝr (L266p Sevenum),
fǫkbīr (L266p Sevenum)
|
Mannelijk varken waarmee men fokt. [N 76, 9; N 19, 7; monogr.]
I-12
|
33755 |
fokmerrie |
fokmeer:
fǫkmē̜r (L266p Sevenum)
|
Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.]
I-9
|
25025 |
fonkelen, flonkeren |
fonkelen:
fònkele (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
levendig, maar niet onrustig stralen of glanzen, warm schitteren [sprietelen, fonkelen, flonkeren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21559 |
fooi |
drinkgeld:
drinkgeld (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
de gift in geld aan iemand die een dienst verleend heeft (vanwege zijn beroep) [fooi, pree, drinkgeld] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20143 |
fopspeen |
fopje:
fupke (L266p Sevenum),
kind-instop:
kindj-instop (L266p Sevenum),
lots:
loeds (L266p Sevenum),
stopje:
stöpke (L266p Sevenum),
(mar.: stopje)
stuipke (L266p Sevenum),
tutter:
tutter (L266p Sevenum)
|
fopspeen; hoe heet in uw dialect de fopspeen die men kleine kinderen in de mond stopt om ze stil te krijgen [DC 43 (1968)]
III-2-2
|
24084 |
franciscaan |
bruine pater (lat.):
broene paater (L266p Sevenum)
|
Een Franciscaan of Minderbroeder [bruine pater, de Broune, Minnebroor, broene paater]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18784 |
franje |
franje:
franje (L266p Sevenum),
franjel:
franjǝl (L266p Sevenum)
|
Hoe noemt U de flossen aan de linten (van de sierkrans op de muts? (franjes?) [N 61 (1973)] || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.]
II-7, III-1-3
|
29401 |
franjes aan de mutslinten |
franjes:
(enk)
franjǝ (L266p Sevenum)
|
Flossen aan de linten van de sierkrans op de muts. [N 61, 10]
II-7
|
24315 |
fret |
fret:
fret (L266p Sevenum),
fretje:
fretje (L266p Sevenum)
|
Fret, een tam bunzingachtig diertje waamee de konijnen uit hun holen worden verdreven [N 94 (1983)]
III-4-2
|