23960 |
godslastering |
vloek:
vlook (L266p Sevenum)
|
Een godslastering, blasfemie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34324 |
goed groeiend varken |
gelp (bijvgl. nmw.):
gęlp (L266p Sevenum),
gelp varken:
gɛlp vɛrkǝ (L266p Sevenum)
|
[N 76, 17; JG 1a]
I-12
|
34172 |
goed liggen |
goed:
gōt (L266p Sevenum)
|
Het kalf ligt goed in de baarmoeder: de voorpoten zullen het eerst naar buiten komen. [N 3A, 51]
I-11
|
19237 |
goed opschieten met zijn werk |
goed plakken:
good plàkke (L266p Sevenum),
plakken:
plakke (L266p Sevenum)
|
goed opschieten met zijn werk [plakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33826 |
goed uit de weg kunnend |
(een) vlotte:
vlǫtǝ (L266p Sevenum)
|
Gezegd van een paard dat goed te been is. [N 8, 64d]
I-9
|
21959 |
goed voederen |
veel voederen:
veul voore (L266p Sevenum)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: goed voederen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33919 |
goedaardige droes |
droes:
drus (L266p Sevenum)
|
Een infectieziekte in de keelstreek die vooral jonge paarden aantast. Tussen de besmetting en het uitbreken van de ziekte verloopt ongeveer èèn week. Dan treedt koorts op, gepaard met ontsteking van het neusslijmvlies, waarbij veel slijm wordt afgescheiden, dat na enkele dagen etterig wordt. Typisch voor deze ziekte is de klierzwelling tussen de beide takken van de onderkaak; snel wordt de gezwollen klier dan week, verettert en breekt door. Gewoonlijk verloopt de ziekte goedaardig. [A 48A, 28b; N 8, 89 en 90a; N 52, 15b, 24 en 25; monogr.]
I-9
|
34120 |
goede vleeskoe |
goed soort:
gōt sǭrt (L266p Sevenum)
|
Breedgebouwde en goed in het vlees zittende koe. [N 3A, 141b]
I-11
|
23796 |
goede vrijdag |
goede vrijdag:
gojje vriedig (L266p Sevenum)
|
De vrijdag in de week vóór Pasen, Goede vrijdag [Kaarvriediech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23792 |
goede week |
goede week:
gojje waek (L266p Sevenum)
|
De week vóór Pasen [gooj week, kaarwèch]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|