32380 |
heulen |
boren:
bōrǝ (L266p Sevenum)
|
Op de heulbank met behulp van dopbeitel en klompenmakersboren de binnenkant van de klomp uithollen. Na het uitvoeren van de uithollingswerkzaamheden wordt aan de heulbank de binnenkant van de klompen nog met messen en haken bijgewerkt en glad afgewerkt. [N 97, 65; A 29, 2 add.]
II-12
|
32382 |
heulkooi |
boorbank:
bōrbaŋk (L266p Sevenum)
|
Twee tegenover elkaar geplaatste heulbanken met daartussen een ruimte, waar het houtafval valt dat ontstaat tijdens het heulen. Zie ook afb. 238. [N 97, 66; A 29, 2 add.]
II-12
|
17645 |
heup |
heup:
höp (L266p Sevenum)
|
heup [SGV (1914)]
III-1-1
|
18087 |
heupjicht |
gicht:
geecht (L266p Sevenum),
gicht (L266p Sevenum)
|
Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (geschot, steek(te), pleurijs). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
dries:
dris (L266p Sevenum),
ə⁄ne dris (L266p Sevenum),
heuveltje:
heuvelke (L266p Sevenum),
hèùvelke (L266p Sevenum),
klif:
klèf (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
een kleine hoogte [hoogje] [N 91 (1982)] || heuvel, natuurlijke verheffing van de aardbodem, lager dan een berg [bult] [N 81 (1980)] || hoogte, vlak stuk land dat hoger gelegen is dat het omliggende land [verhoogsel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25028 |
hevige slag |
slag:
slaag (L266p Sevenum),
⁄nne slaag (L266p Sevenum)
|
een hevige slag [klawats, klavets, klavans] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17776 |
hiel |
hak:
den hak (L266p Sevenum),
hak (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum,
L266p Sevenum,
L266p Sevenum)
|
hak (van de voet) [SGV (1914)] || hiel, hak [SGV (1914)] || voet: hak van de voet [vaesj, veers, hak] [N 07 (1961)]
III-1-1
|
32398 |
hielboor |
hielboor:
hilbōr (L266p Sevenum)
|
Avegaar die wordt gebruikt om de uitgedopte klomp aan de achterkant in de diepte uit te boren. Deze bewerking wordt soms ook wel vóór het voorboren gedaan. [N 97, 82; A 29a, 12a, add.]
II-12
|
23901 |
hiernamaals |
hiernamaals:
hiernaomals (L266p Sevenum),
overkant:
oaverkangt (L266p Sevenum)
|
Het hiernamaals, het namaals, het leven na dit leven. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20329 |
hij aardt naar zijn vader |
hij aardt op zijn vader:
hei árdt op zé vader (L266p Sevenum)
|
naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [DC 02 (1932)]
III-2-2
|