18037 |
indigestie (hebben) |
buikloop:
bōëk-lōëp (L266p Sevenum)
|
Indigestie: storing van de spijsvertering als gevolg van overlading van de maag, te snel eten (muik, overetendheid). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
27101 |
indrogen van het grauwveen |
indrogen:
endryǝgǝ (L266p Sevenum)
|
Het grauwveen droogt wel minder in dan het zwartveen. [II, 109a]
II-4
|
18812 |
informeren (onoverg.) |
komen horen:
ik kwaam is hŭŭre (L266p Sevenum),
koome hūūre (L266p Sevenum)
|
inlichtingen inwinnen over iets [zich naar iets erkondigen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17982 |
ingebeelde ziekte |
inbeeld:
inbeel (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
Ingebeelde ziekte (niebekonter, iepreponder, hype). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18849 |
ingetogen |
stemmig:
stèmmig (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
zich onthoudend van buitensporigheden of uitspattingen, niet opzichtig [stil, bedaard, stemmig, ingetogen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17701 |
ingewanden |
darmen:
derm (L266p Sevenum),
dèrm (L266p Sevenum),
gedarmte:
gedèrmt (L266p Sevenum)
|
ingewanden [N 10a (1961)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
33017 |
ingezaaid land |
gezaaid:
gǝzɛi̯t (L266p Sevenum)
|
Wat men zegt van een akker wanneer alle bewerkingen tot en met het inzaaien verricht zijn. Zie ook het lemma ''pletplank, treedplankje'' in aflevering I.2, blz. 168. Het lemma bevat bijvoeglijke naamwoorden (attributief of predicatief gebruikt: ''ingezaaid land'' en ''het land is ingezaaid''), en, achterin, enkele zelfstandige naamwoorden en zegswijzen. [N 11A, 133b; N M, 25; monogr.]
I-4
|
17909 |
ingieten (met geluid) |
klateren:
klaatere (L266p Sevenum),
klatere (L266p Sevenum)
|
gieten: Met een zeker geluid water ergens in gieten (patten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19271 |
ingrijpen |
een eind maken:
⁄n engt maake (L266p Sevenum),
⁄n èngd make (L266p Sevenum)
|
met gezag en kracht tussenbeide komen [roffen, ingrijpen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33030 |
inkappen, eerste slagen maken met de zicht |
aanmaaien:
an[maaien] (L266p Sevenum),
inslaan:
enslǭn (L266p Sevenum)
|
De eerste slagen met de zicht maken in een aan te maaien akker en tevens het uitvoeren van de "eerste fase" van de zichtbehandeling; zie de algemene toelichting van deze paragraaf. De terminologie wordt soms ook gebruikt voor het maken van de eerste gang voor de maaimachine; dit wordt uitdrukkelijk vermeld in K 316, L 270, 294, 320c, 355, 360, 372, 419, 420, 432, P 186, Q 99*, 121c, 197, 197a. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [maaien], zie het lemma ''maaien'' (3.1.1) en de klankkaart (kaart 7) in aflevering I.3. [N 15, 16j; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 23, 16.2; L 48, 32.2; Lu 1, 16.1a; monogr.; add. uit N 15, 16f]
I-4
|