18232 |
juweel |
edelsteen:
edel-stein (L266p Sevenum)
|
een geslepen edelsteen die als sieraad dient [juweel, edelsteen, bijou, bagge] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
17602 |
kaak |
kaak:
kák (L266p Sevenum)
|
kaak [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
17603 |
kaakbeen(rand) |
raak:
raak (L266p Sevenum)
|
kaakrand waarin de tanden staan [raak] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17604 |
kaakgestel |
kaken (mv.):
kaake (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
kaak: Beide kaken tezamen (kakement, schaar). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17743 |
kaal (zijn), kaal hoofd |
de maan schijnt:
maon schient (L266p Sevenum),
hij gaat immigreren:
[sic]
heej giet immegreere (L266p Sevenum),
kletskop:
kletskop (L266p Sevenum),
volle maan:
volle maon (L266p Sevenum)
|
kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21912 |
kaal duivenjong |
veertiendaagse:
’ne virteen daagse (L266p Sevenum)
|
een jong van enkele dagen oud, nog met haar? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24878 |
kaal knopkruid |
duivel:
dȳvǝl (L266p Sevenum),
groeit overal waar de zaak verwaarloosd is
duuvel (L266p Sevenum)
|
Galinsoga parviflora Cav. Algemeen voorkomend hardnekkig en nauwelijks uit te roeien akker- en tuinonkruid, dat zich sinds het begin van de 19de eeuw vanuit botanische tuinen over Europa verspreid heeft. Het heeft kleine witte bloempjes met een geel hartje en bloeit van juni tot de herfst, terwijl de hoogte varieert van 20 tot 60 cm. Waarschijnlijk vanwege de recente verspreiding wordt door de informanten in L 289, 289a, 289b, 300, 370, Q 95, 99*, 103, 121 en 201 aangegeven dat men dit onkruid kent onder de Nederlandse naam knopkruid. Bij Amerikaanse drek ("onkruid") is aangetekend dat het zaad door de Amerikanen in 1944 meegebracht zou zijn (L 248) of dat het met het kippevoer geïmporteerd zou zijn (L 267). Franse drek (L 289) en fransozenkruid (L 381) wijzen naar een vermeende herkomst uit Frankrijk. De plant komt overigens uit Midden-Amerika. Bij duivelskralen wordt opgemerkt: "waarschijnlijk omdat het zo taai is dat het niet uitgetrokken kan worden; na de bloei vormen zich kleine zwarte besjes, vandaar ɛkrallenɛ". Bij ɛduivelɛ: "wast overal waar de zaak verwaarloosd is". Zie Brok 1992. [A 28, 10; Lu 6, 10; monogr.] || kaal knopkruid [DC 28 (1956)]
I-5, III-4-3
|
20768 |
kaantjes |
kaaien:
kaoije (L266p Sevenum),
kaoje (L266p Sevenum),
kòi̯je (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)]
III-2-3
|
24676 |
kaardenbol |
distel:
deestel (L266p Sevenum),
diestel (L266p Sevenum)
|
kaarddistel [SGV (1914)] || kaarddistel (VanDale: gew. ben.vd kaardebol) [SGV (1914)]
I-7, III-4-3
|
19791 |
kaars |
kaars:
keͅrs (L266p Sevenum)
|
kaars [RND]
III-2-1
|