34465 |
krielkip |
kriel:
kril (L266p Sevenum)
|
Een krielkip is een soort kleine kip. [N 19, 42; monogr.]
I-12
|
21343 |
krijgen |
krijgen:
kriege (L266p Sevenum)
|
krijgen [SGV (1914)]
III-3-1
|
22351 |
krijgertje spelen |
tik nalopen:
taek nao loepe (L266p Sevenum),
taek naoloeepe (L266p Sevenum)
|
Het spel waarbij één kind anderen tracht in te halen en dan te tikken, waarna de getikte weer de vangman is (ook op dit spel bestaan talloze varianten; misschien kunt u die ook vermelden: de naam en hoe het gespeeld werd) [letsen, hets geven, hetske jagen [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24198 |
krijsen |
krijsen:
kreise (L266p Sevenum),
krijse (L266p Sevenum)
|
een hard schreeuwend geluid maken, gezegd van vogels (kèken, krijsen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
17861 |
krioelen |
kronkelen:
krunkele (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
Krioelen: zich in alle richtingen dooreen bewegen (event. met veel lawaai) (krioelen, broeliën, krielen, kriewelen, kriemelen, wriemelen, wriemelen, grimmelen, wemelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18071 |
kroep |
kroep:
krop (L266p Sevenum),
kròp (L266p Sevenum)
|
Kroep: ontsteking van het strottehoofd en de luchtpijp die door afzettingen op het slijmvlies gevaar van verstikking met zich meebrengt (kroep, krop, pip). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17579 |
kroeshaar |
kroeskop:
kroeskop (L266p Sevenum)
|
kroeshaar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25010 |
krom, met bochten |
krom:
kromp (L266p Sevenum),
kroomp (L266p Sevenum),
kròmp (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
afwijkend van een rechte lijn met een of meer bochten [krom, kromp, slom] [N 91 (1982)] || krom (kromp, slom) [DC 35 (1963)]
III-4-4
|
17894 |
krommen, ombuigen |
buigen:
būūge (L266p Sevenum),
bŭŭge (L266p Sevenum),
krom maken:
krōmp make (L266p Sevenum),
ombuigen:
umbuuəge (L266p Sevenum)
|
krommen [SGV (1914)] || Krommen: een kromme, gebogen vorm doen aannemen (krommen, buigen, draaien). [N 84 (1981)] || ombuigen [SGV (1914)]
III-1-2
|
19586 |
kroonkandelaar, luster |
kroonluchter:
krōēnluchter (L266p Sevenum)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|