17573 |
kruin |
kruin:
krōēn (L266p Sevenum),
kruun (L266p Sevenum)
|
kruin [SGV (1914)] || kruin van het hoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24039 |
kruinschering |
kruinschering:
kruunschaering (L266p Sevenum)
|
De kruinschering [kruungsjeëre]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24415 |
kruipend ongedierte |
gewormt:
gewörmt (L266p Sevenum),
wormen:
wörm (L266p Sevenum)
|
wormachtig en kruipend gedierte [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24540 |
kruipende boterbloem |
boterbloem:
WBD
bòtterbloom (L266p Sevenum)
|
Kruipende boterbloem (ranunculus repens 15 tot 50 cm hoog plantje met wortelende uitlopers; de stengels zijn opstijgend behaard; de bladeren zijn 3-tallig met ingesneden blaadjes; de bloemen hebben gegroefde steeltjes en zijn goudgeel van kleur; de kelk [N 92 (1982)]
III-4-3
|
27023 |
kruiplank |
kruiplanken:
kryjplɛŋk (L266p Sevenum),
stralen:
strǭlǝ (L266p Sevenum)
|
Een straal of kruiplank is ongeveer 7.5 m lang, 20 cm breed en 3.5 cm dik. [II, 76]
II-4
|
17649 |
kruis |
kruis:
krȳs (L266p Sevenum),
Opm. uu kort uitgesproken.
kruus (L266p Sevenum),
Opm. zo wordt het ook genoemd (met de ü van glück).
krüs (L266p Sevenum)
|
Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109] || kruis [SGV (1914)]
I-11, III-3-3
|
23203 |
kruisbeeld |
kruis:
kruus (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum,
L266p Sevenum,
L266p Sevenum),
kruisbeeld:
kruusbild (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum,
L266p Sevenum),
kruusbilt (L266p Sevenum),
onzelieveheer:
(s)livvenier (L266p Sevenum),
onzelieveheer aan het kruis:
ôzze livven Hiër a/n Kruus (L266p Sevenum)
|
Een beeld van Christus-aan-het-kruis [kruus, kruuts, kruu(t)sbeeld, kruusse-fiks?]. [N 96A (1989)] || Een kruisbeeld, het geheel van kruis en de eraan gehechte Christusfiguur. [N 96B (1989)] || Kruisbeeld [slivvenier, kruus, kruussefiks]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
34081 |
kruisbeen |
kruisbeen:
krȳsbīn (L266p Sevenum)
|
Heiligbeen, os sacrum; één der beenderen van het bekken. Het is een driehoekig beenstuk, ontstaan uit de vergroeiing van vijf wervels. [N 3A, 110a]
I-11
|
33551 |
kruisbes |
stekbeer:
WLD kruisbes De vrucht van een aalbessenstruik (bes, zembes, troskesbes, zeebes, bezing, aalbeer, miemer).
stek-baèr (L266p Sevenum)
|
kruisbes [N 82 (1981)]
I-7
|
23807 |
kruisdagen |
kruisdagen:
krüsdaag (L266p Sevenum)
|
De drie dagen vóór Hemelvaartsdag, de kruisdagen [krütsdaag, kruusdaog]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|