25264 |
maatje, maat van 0,1 liter |
maatje:
mötje (L266p Sevenum),
mùtje (L266p Sevenum)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 0,1 liter [maatje] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
32544 |
maatmand |
vatse mand:
vatsǝ maŋt (L266p Sevenum)
|
Mand met bepaalde inhoudsmaat. Zie ook het lemma ɛvatɛ in wld II.3, pag. 159-160.' [N 20, 50; N 40, 94; N 40, 95; monogr.]
II-12
|
17554 |
mager |
schraal:
schrāōl (L266p Sevenum),
schrapel:
schrīēpel (L266p Sevenum),
vazel:
vazel (L266p Sevenum),
vāzel (L266p Sevenum)
|
mager [schrepel, schraal] [N 10 (1961)] || mager; Hoe noemt U: Mager, niet vet, gezegd van voedsel (schraal, schrekel) [N 80 (1980)]
III-1-1, III-2-3
|
34128 |
mager kalf |
schrimpel kalfje:
sxrempǝl kɛlfkǝ (L266p Sevenum)
|
[N 3A, 147b]
I-11
|
33830 |
mager paard |
kapstok:
kapstǫk (L266p Sevenum)
|
[N 8, 62m]
I-9
|
17555 |
mager worden |
afvallen:
aafvalle (L266p Sevenum),
aafvàlle (L266p Sevenum)
|
Mager worden: in omvang en gewicht afnemen (afslekkeren, krimpen, slinken). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
34127 |
magere koe |
kapstok:
kapstǫk (L266p Sevenum)
|
[N 3A, 147a]
I-11
|
33025 |
mais oogsten |
afdoen:
āf˱dōn (L266p Sevenum)
|
De maïskolven van de planten aftrekken. Het object van de handeling is steeds maïs -vergelijk het lemma ''mais'', 1.2.12- of maïskolven -vergelijk het lemma ''maiskolf'', 1.3.9-.' [N Q, 21; monogr.]
I-4
|
32994 |
maiskolf |
kolf:
kǫlǝf (L266p Sevenum)
|
Het vruchtbeginsel van de maïsplant. In L 269a wordt het vrouwelijk vruchtbeginsel (kolf) anders benoemd dan het mannelijk beginsel (aar). Zie afbeelding 1, g, 1. [N Q, 20; monogr.]
I-4
|
33822 |
mak |
zinnig:
zenex (L266p Sevenum)
|
Gezegd van een zachtaardig, gewillig paard. [JG 1a; N 8, 64i en 64j]
I-9
|