23678 |
misweek |
misweek:
miswaek (L266p Sevenum)
|
Een misweek. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23553 |
miswijn |
miswijn:
miswien (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
De miswijn [mèswien?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24929 |
modder, slijk |
drabberik:
drabberik (L266p Sevenum),
modder:
modder (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
modder, mengsel van aarde, vuil, allerlei organische stoffen met water [plamei, debber, pladedder, moor, dedder, plamoes, moes, kwet, drabbik, dwal] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
26750 |
modderschop |
schoep:
sxūp (L266p Sevenum)
|
Schop om de modder te verwijderen. De varianten in dit lemma zijn beperkt tot de opgaven van de enquêtevraag I, 27b, omdat hierin specifiek gevraagd wordt naar een ''schop die modder in het veengebied verwijdert''. [I, 27b]
II-4
|
17833 |
moe |
moe:
myj (L266p Sevenum),
muu, mü, müj
muu (L266p Sevenum),
muui (L266p Sevenum)
|
moe [RND], [SGV (1914)]
III-1-2
|
19198 |
moed |
kloek:
klook (L266p Sevenum)
|
onverschrokkenheid in moeilijkheden en gevaren [moed, courage] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20331 |
moeder |
moeder:
mooder (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum,
L266p Sevenum,
L266p Sevenum,
L266p Sevenum,
L266p Sevenum),
met accent ó op de o
mōdər (L266p Sevenum),
zie moder is aud
moder (L266p Sevenum),
zie mooder is awt
mooder (L266p Sevenum)
|
moeder [DC 03 (1934)] || moeder: zn moeder is oud [DC 35 (1963)] || moeder; (Hoe wordt de moeder door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)] || moeder; ik ga met mijn moeder naar de markt; volw. [DC 12a (1943)] || moeder; ik ga met moeder naar de markt; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || moeder; ik ga met moeder naar de markt; ± 10 jaar [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
23397 |
moeder van smarten |
moeder van smarten:
moeder van smarte (L266p Sevenum),
onzelievevrouw van smarten:
onzeleevevrouw van smarte (L266p Sevenum)
|
Een beeld van Maria die het dode lichaam van Jezus op de schoot draagt, piëta [moeder van smarten?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33019 |
moederkoren |
duivelskoren:
dȳvǝlskōrǝ (L266p Sevenum),
moederkoren:
mudǝrkǫrǝ (L266p Sevenum),
roest:
roest (L266p Sevenum)
|
De zwarte woekering die te voorschijn komt uit de aren van verschillende granen en grassoorten; vooral bekend bij rogge. De getroffen gewassen zijn zowel schadelijk voor mens en dier (vruchtafdrijvend), als tegelijkertijd geneeskrachtig (bloedstelpend en de baring opwekkend). Botanisch is de woekering een schimmel (Ustilago segetum Cord.) waardoor de plant al bij het kiemen geïnfecteerd wordt en die pas naar buiten komt als de gewassen vrucht beginnen te dragen. De ziekte was zeer gevreesd onder de landbouwers en er bestaan dan ook vele, vaak bijgelovige, gebruiken om het moederkoren tegen te gaan. Sommige zegslieden geven dan ook aanvullende opmerkingen die zowel op deze angst als op de waarde van het moederkoren wijzen. De benamingen met moeder- en moer- wijzen wel op de baringbevorderende werking van het moederkoren. In L 250 wordt opgemerkt: "Werd vroeger verzameld voor apotheken; thans in Zwitserland gekweekt."; in L 270: "Een zwak aftreksel van ''moorkore'' werd vroeger direct na de bevalling aan de moeder gegeven; dit i.v.m. tegengaan van bloedverlies; het werd in de koffiemolen gemalen." In Q 97: "Dit moorkore kwam vroeger vaak voor. Tot een bepaalde hoeveelheid was het toelaatbaar. Moorkore werd vroeger goed betaald. Deze plant had namelijk de eigenschap dat ze, in gemalen toestand, in staat was de vrucht te kunnen afdrijven. Reden waarvoor ze door apothekers werd gekocht. Als er teveel van dit spul in het dierenvoer zat, betekende dat voor de boeren vaak een strop. De beesten gingen dan "versjete", d.w.z. de kalveren werden te vroeg geboren en overleefden dit meestal niet." De benaming duivelskoren en duivelsteken alsook de vernoemingen met diernamen wijzen wel op het taboe dat op deze gevreesde ziekte rustte. De benaming hanespoor is wel een leenvertaling van het Fr. ''ergot''.' [A 43, 11; L 1 a-m; L 1 u, 163; L 15, 12; S 24; monogr.]
I-4
|
24691 |
moederkruid |
hemdenknoopjes:
WBD
hèmdeknupkes (L266p Sevenum),
WLD
hemde-knöpkes (L266p Sevenum)
|
Moederkruid (chrysanthenum parthenium). Overblijvende plant. De stengel is ongeveer 45 cm hoog. de bladeren zijn geveerd; veelbladhoofdjes. De plant heeft een onaangename geur (mater, hemdsknopje). [N 92 (1982)]
III-4-3
|