| 34149 |
niet bevrucht |
gust:
gø̄st (L266p Sevenum)
|
Niet bevrucht bij dekking, gezegd van de koe. [N C, 19; N C, 18]
I-11
|
| 24716 |
niet gedijen |
aarzelen:
WLD
aozele (L266p Sevenum),
oozele (L266p Sevenum)
|
Niet goed groeien, gezegd van planten (niet tieren, niet aarden). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 21654 |
niet gunnen |
niet doorgaan:
de verkōēp giet nit daor (L266p Sevenum)
|
ze wordt niet gegund, i.v.m. de openbare verkoping van b.v. een boerderij [de boerderij is opgehouden?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
| 18801 |
niet helder van geest |
verdutseld:
verdòtseld (L266p Sevenum),
verdòtselt (L266p Sevenum)
|
niet helder van geest, zwak van geest [dutselachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 18220 |
niet passen |
niet passen:
nit passe (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
niet passen, gezegd van kledingstukken [pronsen, bolderen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
| 20167 |
niet zindelijk |
niet droog:
nit druüg (L266p Sevenum),
nit drŭŭg (L266p Sevenum),
nog nat:
nog naat (L266p Sevenum)
|
onzindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften niet beheersend; onzindelijk, gezegd van kinderen [N 86 (1981)]
III-2-2
|
| 18921 |
nietsnut |
lamzak:
lamzak (L266p Sevenum),
làmzàk (L266p Sevenum),
niksnutser:
niks-nutser (L266p Sevenum),
zwijnjak:
zweinjak (L266p Sevenum)
|
een persoon die tot niets deugt [leep, nietsnut, nietsnutter, nietsnutterik] [N 85 (1981)] || iemand die niets doet [druil, plod, patrak, loefer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 25172 |
nieuwe maan |
nieuwe maan:
niej maon (L266p Sevenum),
niej māōn (L266p Sevenum)
|
schijngestalte van de maan: nieuwe maan [donkere maan] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 22319 |
nieuwjaar |
nieuwjaar:
niejjaor (L266p Sevenum)
|
1 januari, de eerste dag van het nieuwe jaar [ni-jjaor]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
| 22616 |
nieuwjaar wensen |
nieuwjaar afwinnen:
niejjaor aafwinne (L266p Sevenum)
|
Nieuwjaar wensen, Nieuwjaar winnen, afwinnen. [N 96C (1989)]
III-3-2
|