17706 |
ontlasting hebben |
naar het huisje gaan:
nao t hüske gaon (L266p Sevenum),
poepen:
poepe (L266p Sevenum),
schijten:
schiete (L266p Sevenum)
|
ontlasting hebben [afgon, leutere, driete, zijn gevoeg doen] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
33002 |
ontsmettingsmiddel |
ontsmettingsgerei:
onsmɛteŋsgręi̯ (L266p Sevenum)
|
Het middel, de vloeistof die gebruikt wordt bij het ontsmetten van zaaigraan. Zie ook de toelichting bij het vorige lemma. [N M, 24b]
I-4
|
18040 |
ontsteking |
ontsteking:
ontstàèking (L266p Sevenum)
|
Ontsteking: plaatselijke infectie van weefsel, lichaamsdelen, gepaard gaande met roodheid, zwelling en pijn (meuk, mik). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22046 |
ontsteking van de oogleden |
losse ogen:
losse oëge (L266p Sevenum),
ornitose:
ornitose (L266p Sevenum)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: ontsteking van de oogleden (oogvliesjes)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21688 |
ontvangen |
beuren:
beure (L266p Sevenum),
bèùre (L266p Sevenum)
|
in het bezit gesteld worden van bijv. geld [beuren, inbeuren ontvangen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18858 |
ontzien |
ontzien:
ontzeen (L266p Sevenum),
òntzeen (L266p Sevenum)
|
iemand zoveel mogelijk sparen [ontzien, vreeuwen, vieren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17927 |
onvast ter been (zijn) |
wankelig:
wankelig (L266p Sevenum)
|
lopen: onvast ter been [sporrig] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33544 |
onvolgroeide vrucht |
krotje:
WLD
krötje (L266p Sevenum),
krùtje (L266p Sevenum)
|
Een onvolgroeide vrucht (krots, gast). [N 82 (1981)]
I-7
|
34310 |
onvruchtbaar vrouwelijk varken |
kween:
kwēn (L266p Sevenum)
|
Door organische afwijkingen onvruchtbaar vrouwelijk varken. [N 76, 10; JG 1c, 2c]
I-12
|
33682 |
onvruchtbare grond |
magere heks:
māgǝrǝ hɛks (L266p Sevenum),
magere plak:
māgǝrǝ plak (L266p Sevenum)
|
Grond van slechte kwaliteit. De oorzaak kan verschillend zijn. Het gevolg is echter een slecht landbouwproduct. [N 27, 31; N 27, 29; N 11, 2d; N 11, 2f; A 10, 4; N 6, 33a; Vld.; monogr.]
I-8
|