33560 |
overrijp, beurs |
melig:
WLD
maelig (L266p Sevenum),
maèlig (L266p Sevenum)
|
Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)]
I-7
|
18388 |
overschoen |
overschoen:
ōōver-schōōn (L266p Sevenum)
|
Een schoen die over een andere aangetrokken wordt bij regenachtig weer? (overschoen?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
25065 |
overschot, restant |
klats:
klàts (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum,
L266p Sevenum),
klatsje:
klètske (L266p Sevenum),
rest:
de rèst (L266p Sevenum),
rèst (L266p Sevenum)
|
dat wat over is gebleven van een oorspronkelijk aantal, hoeveelheid of geheel [rammenant, rest, solde, klak] [N 91 (1982)] || een klein overschot [kwets, kwats, klats, klets, klas] [N 91 (1982)] || een overgebleven brok van een of andere hoeveelheid [klik] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33467 |
oversteek boven teruggebouwde schuurpoorten |
oversteek:
ǫu̯vǝrstē̜ ̞k (L266p Sevenum)
|
Bij een bepaald type schuur, in de lengterichting verdeeld en met de dorsvloer in de zijbeuk, met dwars daarop in het eerste gebont een wagenbergplaats of stal, zijn de beide poorten op dezelfde hoek teruggebouwd, zodat beide ongehinderd gebruikt kunnen worden. Op de hoek steekt het dak dan over en onder deze oversteek is een rechthoekige ruimte (zie het lemma "ruimte onder de oversteek boven teruggebouwde schuurpoorten" 4.2.6). Zie ook afbeelding 22.d bij het lemma "terugwijkende dakrand" (4.2.1). [N 4A, 35b]
I-6
|
19056 |
overtuigd |
overtuigd:
Opm. uu kort uitgesproken.
ovvertuugd (L266p Sevenum)
|
overtuigd [SGV (1914)]
III-1-4
|
19050 |
overtuigen |
overtuigen:
ovvertuuge (L266p Sevenum)
|
overtuigen [SGV (1914)]
III-1-4
|
21168 |
overweg |
overweg:
ouverwaeg (L266p Sevenum),
over-weeg (L266p Sevenum)
|
de plaats waar men een spoorweg kan oversteken [overweg, bareel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18892 |
overwegen |
bekijken:
bekiëke (L266p Sevenum),
good bekieke (L266p Sevenum)
|
goed nadenken, alles goed bekijken voordat men iets doet [nadenken, achterdenken, naprakkezeren, overdenken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24340 |
paaien |
kuitschieten:
WLD
koèt scheete (L266p Sevenum)
|
Hoe noemt u eieren leggen, kuit schieten, gezegd van vissen (schodderen, rogen, paaien, aangaan) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
33742 |
paal van de weideafrastering |
paal:
pǭl (L266p Sevenum),
weipaal:
węi̯pǭl (L266p Sevenum)
|
De meeste opgaven in dit lemma duiden op een paal uit de draadomheining rond een weide. Deze opgaven zijn ontleend aan de antwoorden op de vraag ø̄Hoe noemt u de paal van de weideafrastering?ø̄ (N 14, 64). Een aantal opgaven is ontleend aan de vraag naar het algemene woord voor ø̄paalø̄ (S 27). De antwoorden op beide vragen zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 64; S 27; Vld.; monogr.]
I-8
|