18413 |
rand van een hoed |
rand:
rank (L266p Sevenum)
|
luifel, overstekende rand van een hoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20083 |
randjesbloem |
rijstepap:
WBD
riessepàp (L266p Sevenum)
|
Randjesbloem (Arabis caucasica Willd.). De bloemen zijn groot en room-wit, ongeveer 15 mm groot (de kroonbladeren wijd uitgespreid), en zij groeien in dichte trossen; onder aan de hoofdstengels zitten ook korte zijstengels zonder bloemen, ze zijn ondiep i [N 92 (1982)]
III-2-1
|
24626 |
rank |
rank:
WLD
rank (L266p Sevenum),
rànk (L266p Sevenum),
reng (mv.):
renk (L266p Sevenum)
|
ranken (v.e. wingerd) [SGV (1914)] || Stengel met bladeren, bloemen, etc. die in zichzelf niet voldoende stevigheid bezit om overeind te staan, vooral van klimplanten (reng, rank, rene, tak). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33827 |
rank paard |
(een) luxe:
lyks (L266p Sevenum),
rank:
rāŋk (L266p Sevenum)
|
Gezegd van een slank, snel paard, dat vaak als rijdier wordt gehouden. [JG 1a; N 8, 20 en 62l]
I-9
|
33580 |
ranken van de wingerd |
ranken:
renk (L266p Sevenum)
|
[SGV (1914)]
I-7
|
20515 |
ranzig |
garst:
gars (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum,
L266p Sevenum)
|
ranzig; Hoe noemt U: Sterk smakend, onaangenaam ruikend gezegd van spek (ranzig, garstig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33207 |
rapen |
rapen:
rāpǝ (L266p Sevenum)
|
De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d]
I-5
|
19558 |
rasp |
rasp:
rasp (L266p Sevenum),
rijf:
rīēf (L266p Sevenum)
|
rasp (rief, raspel, raps) [N 20 (zj)] || Schuurrasp, onderdeel van de gecombineerde machine. [N 60, 243d]
II-10, III-2-1
|
19839 |
raspen |
rijven:
rieve (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
rīēve (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
raspen; Hoe noemt U: Met een rasp fijn maken (raspelen, raspen, rieven) [N 80 (1980)]
III-2-1, III-2-3
|
24367 |
rat |
rat:
rat (L266p Sevenum)
|
rat [SGV (1914)]
III-4-2
|