33750 |
ruin |
ruin:
rūn (L266p Sevenum)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
25115 |
ruisen (van de wind) |
ruisen:
roëze (L266p Sevenum),
rŏeze (L266p Sevenum)
|
het geluid dat een stroom van lucht of een vloeistof maakt bij het gaan door of schuren langs iets of in zijn baan [ruisen, ruizelen, reuzelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24847 |
ruisen van bladeren |
suizen:
WLD
sòèze (L266p Sevenum),
zoeze (L266p Sevenum)
|
Het ruisen van bomen (ruisen, ruizelen, reuzelen, snirsen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
22753 |
ruiten in het kaartspel |
ruiten:
roeten as (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
roëte (L266p Sevenum)
|
Aas: Ruiten aas. [SGV (1914)] || Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - III. Ruiten. [DC 52 (1977)] || Ruiten: Ruiten aas. [SGV (1914)]
III-3-2
|
21937 |
ruitijd |
rui:
in de ruij (L266p Sevenum),
ruitijd:
ruij-tiëd (L266p Sevenum)
|
Hoe heet de tijd waarin de duiven verpluimen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
32453 |
ruitjesklomp |
besneden klomp:
bǝsnējǝ klomp (L266p Sevenum)
|
Klomp die als versiering met behulp van een rits van een ruitjespatroon is voorzien. [N 97, 150]
II-12
|
17885 |
ruk |
stoot:
stoët (L266p Sevenum),
stuik:
stoek (L266p Sevenum)
|
Ruk: snelle korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snuk, snoek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25148 |
rukwind |
rukwind:
ruk-wink (L266p Sevenum),
rukwingd (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
windstoot:
wink-stōēt (L266p Sevenum)
|
rukwind, plotselinge, felle wind [trekwind, snuk wind, strobatie] [N 81 (1980)] || windstoot, ruk of stoot van de wind [hort, buis] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34024 |
rund |
rind:
reŋt (L266p Sevenum)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
horzel:
o kort uitgespr
hōrsel (L266p Sevenum)
|
horzel [SGV (1914)]
III-4-2
|