17801 |
scherp luisteren |
scherp luisteren:
scherp loestere (L266p Sevenum),
scherp lōēstere (L266p Sevenum)
|
[N 84 (1981)]
III-1-1
|
24766 |
scherpe boterbloem |
boterbloem:
WLD
bòtterbloom (L266p Sevenum)
|
Scherpe boterbloem (ranunculus acris 20 tot 90 cm groot. De stengels zijn behaard; de bladeren zijn handvormig gedeeld of gespleten met gelobde slippen, ze zijn langgesteeld, tevens behaard; de bloemen zijn vrij groot, met ronde steeltjes en zijn goudge [N 92 (1982)]
III-4-3
|
34275 |
scheuken |
schobben:
sxobǝ (L266p Sevenum)
|
Het zich wegens jeuk wrijven, gezegd van dieren. [S 31]
I-11
|
34276 |
scheukpaal |
schobpaal:
sxø̜b˱pǭl (L266p Sevenum)
|
Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.]
I-11
|
26960 |
scheur in het veen |
scheur:
sxø̄r (L266p Sevenum)
|
[II, 55a, b, c]
II-4
|
26397 |
scheut |
kiem:
kēm (L266p Sevenum),
kijn:
kin (L266p Sevenum),
scheut:
sxø̄t (L266p Sevenum),
stek:
stɛk (L266p Sevenum)
|
Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22]
I-5
|
33908 |
schiefelbeen |
schiefeltjes:
sxȳfǝlkǝs (L266p Sevenum)
|
Schiefels zijn harde beenwoekeringen aan het het pijpbeen, bij jonge paarden meestal aan het voorbeen onder de knie, als gevolg van bepaalde spanningen, stoten, strijken e.d. Als deze afwijking het kniegewricht of de buigpezen verhindert goed te functioneren, kan ze een peesontsteking veroorzaken, met chronische kreupelheid als gevolg, wat zelden voorkomt. De beenvorming blijft evenwel. Zie afbeelding 22. [N 8, 32.6, 32.14, 90d en 90e; monogr.]
I-9
|
17823 |
schielijk vallen |
overhoop kwakken:
ouverhōēp kwàkke (L266p Sevenum),
overhoëp kwakke (L266p Sevenum)
|
vallen, Snel, schielijk ~ (brussen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21365 |
schieten |
schieten:
scheete (L266p Sevenum)
|
schieten [SGV (1914)]
III-3-1
|
23634 |
schietgebed(je) |
schietgebedje:
schietgebedje (L266p Sevenum)
|
Een schietgebed(je), stootgebed. [N 96B (1989)]
III-3-3
|