30896 |
bijenwas |
bijenwas:
bījǝwas (L266p Sevenum)
|
Natuurlijke was die door de bijen wordt gevormd en afgescheiden. Zie ook de toelichting bij het lemma "een inscriptie uitbijten". [N 66, 38b]
II-11
|
33088 |
bijgooier |
garvenaanschieter:
gɛrǝvǝnǭsxētǝr (L266p Sevenum)
|
De bijgooier is de tussenpersoon tussen de afsteker van de wagen en de tasser in de schuur. Zie de toelichtingen bij de lemma''s ''graan stapelen in de schuur'' (5.1.11) en ''afsteker'' (5.1.12). [N 15, 50; monogr.]
I-4
|
32431 |
bijkleuren |
tanen:
tānǝ (L266p Sevenum)
|
Uit goedkoop populierenhout vervaardigde klompen een andere kleur geven om ze er duurder uit te laten zien. In Loksbergen (P 47) werden klompen ook gerookt in de rook van een vuur. Men noemde die gerookte klonken (gǝrøktǝ klǫŋkǝ). [N 97, 124]
II-12
|
21804 |
bijleggen |
lappen:
lappe (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
zich leggen:
⁄t haet zich gelààgd (L266p Sevenum)
|
een ruzie, een onenigheid bijleggen of oplossen [schavelen] [N 85 (1981)] || Extra geld in de pot doen [lappen, bijleggen]. [N 88 (1982)]
III-3-1, III-3-2
|
32378 |
bijmaken |
bijmaken:
bējmākǝ (L266p Sevenum)
|
Een nieuwe klomp maken voor een paar waarvan er één mislukt is. De goede klomp staat daarbij op de pasbank. [N 97, 63]
II-12
|
21102 |
bijten |
bijten:
biete (L266p Sevenum)
|
bijten [DC 37 (1964)]
III-2-3
|
21156 |
bijweg |
zijweg:
ziej waeg (L266p Sevenum),
zīē-weeg (L266p Sevenum)
|
een weg die niet de hoofdverbinding vormt (bijweg, remel) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22704 |
bikkelen |
hilten:
hilte (L266p Sevenum)
|
Bikkelen. [BN 03]
III-3-2
|
17652 |
bil |
bats:
bats (L266p Sevenum)
|
Zie afbeelding 2.38. [JG 1b, 1c; N 8, 32.3, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9
|
21638 |
biljet van duizend gulden |
briefje van duizend:
brifke van dōēzend (L266p Sevenum)
|
1000 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|