e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sevenum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slijmkoek leeflap: lē̜flap (Sevenum) Koekje dat het kalf bij de geboorte in de bek heeft. [N 3A, 56] I-11
slikken slikken: slikken (Sevenum), slīkke (Sevenum) slikken; Hoe noemt U: Voedsel of drank door de keel uit de mond naar de maag brengen (slikken, slokken, halzen) [N 80 (1980)] III-2-3
slim vlokker: vlokker = levenslustig, bijdehandOpm. oo kort uitgesproken.  vlookker (Sevenum) schrander [SGV (1914)] III-1-4
slimmerik fisternlles: Cf. RhWb (II), kol. 500, s.v. "fister-nöllen""tadelnd, in geschäftigem Müssiggange sich mit allerhand unnützen Kleinigkeiten zu tun machen  ⁄nne fiespernùlles (Sevenum), hoort dit hier?; cf. Weijnen Etymologisch dialectwoordenboek p. 48 s.v. "fiesternölle, fispernolle"= knutselen  fiespernùlles (Sevenum), pientere, een -: ⁄ne pientere (Sevenum), ⁄nne pientere (Sevenum), slimmerik: slùmmerik (Sevenum, ... ), ⁄nne slùmmerik (Sevenum, ... ) een vindingrijk persoon [fijnaard, finard] [N 85 (1981)] || een zeer goed verstand hebbend en zeer vlug van begrip [schrander, slim, hel] [N 85 (1981)] || vindingrijk in het bedenken van hulpmiddelen, in het raden etc.; [slim, ont, vossebillen gegeten hebbend] [N 85 (1981)] || vlug van begrip [vinnig, rap] [N 85 (1981)] III-1-4
slinken, minder worden krimpen: krùmpe (Sevenum), slinken: slinke (Sevenum, ... ), verzien: verzeeje (Sevenum) minder worden [lamen, lammen, verstillen afreezen] [N 91 (1982)] || minder worden in massa en omvang [slonken, slinken, zakken, slappen] [N 91 (1982)] III-4-4
slinkse streken konkelen: kònkele (Sevenum), konkels: kònkels (Sevenum) oneerlijk, achterbakse slinkse streken [linken, slenters, slingers, slenders, list, draaiers] [N 85 (1981)] III-1-4
slip slip: haemdslup (Sevenum), slup (Sevenum), slùp (Sevenum) afhangend eind van een kledingstuk [slip, klamp] [N 86 (1981)] || hemdslip, pand van een hemd [slup, slipruiter, geer, vaan, lesj, hemsjlup] [N 25 (1964)] III-1-3
slip-over slip-over: slipover (Sevenum) slipover, truivest zonder mouwen [N 23 (1964)] III-1-3
slipjas slippenjas: sluppejas (Sevenum) jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)] III-1-3
slobberend geluid maken slobberen: slubǝrǝ (Sevenum) Bij het eten een slobberend geluid maken. [N 76, 34] I-12