20549 |
snoepgoed |
snoep:
snoep (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
zoetigheid:
zeutigheid (L266p Sevenum)
|
snoepgoed; Hoe noemt U: Zoetigheid, lekkernij, snoeperij, snoepgoed (mem, smul, lekker, lakker, snoep, lekkergoed, lekkerigheid, sneukelderij, snuisterij, kokerel, zoetigheid, grevegoed) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20550 |
snoepje |
babbeltje:
babbeltje (L266p Sevenum),
bàbbeltje (L266p Sevenum)
|
snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33996 |
snoer |
slag:
slāǝx (L266p Sevenum),
smik:
smek (L266p Sevenum),
smikkeslag:
smekǝslāx (L266p Sevenum),
snoer:
snūr (L266p Sevenum),
zweep:
zweep (L266p Sevenum),
zwepeslag:
zwēpǝslāǝx (L266p Sevenum)
|
Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.]
I-10
|
17753 |
snor |
snor:
snŏŏr (L266p Sevenum)
|
snorbaard [SGV (1914)]
III-1-1
|
25048 |
snorren |
snorren:
snorre (L266p Sevenum),
snòrre (L266p Sevenum)
|
een ruisend-brommend geluid maken, gezegd van bijv. een kacheltje [snorren, snorzen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22472 |
snorrepijp |
hor:
hor (L266p Sevenum)
|
Het zelfgemaakte speelgoed bestaande uit een stukje karton of een dun plankje dat de kinderen snel ronddraaien en dat een snorrend geluid kan maken [snorrebot, hor, snorrepijp]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34510 |
snot |
snot:
snot (L266p Sevenum)
|
Coryza avium contagiosa of snot is een verkoudheid, gepaard gaande met neusvloeiing. De kippen hebben zwarte natte neuzen, ze niezen en de ademhaling kan bemoeilijkt zijn. De ogen zijn vochtig; de leg is teruggelopen en de eetlust is verminderd. Snot als alleenstaande ziekte is niet zo ernstig, meestal gaat snot gepaard met andere ademhalingsziekten. [N 19, 64; monogr.]
I-12
|
18026 |
snotneus |
lange naas:
lang naas (L266p Sevenum),
snotnaas:
snotnaas (L266p Sevenum),
snòt-naas (L266p Sevenum),
snòtnaas (L266p Sevenum),
snótnaas (L266p Sevenum),
snôtnaas (L266p Sevenum),
(de o is dof van klank).
snotnaas (L266p Sevenum),
(zelfde klank als "oo", maar kort).
snotnaas (L266p Sevenum),
snotneus:
snotnaas (L266p Sevenum),
(de o is dof van klank).
snotneus (L266p Sevenum)
|
een kind dat zich met zaken bemoeit en daarover een mening geeft, waarvoor het nog te jong is [snotneus, snotter, aap, koetneus, plathoek] [N 85 (1981)] || neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] || snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)]
III-1-2, III-1-4
|
18025 |
snottebel |
snotterbel:
snotterbel (L266p Sevenum)
|
neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18027 |
snotteren |
snuiten:
snòtte (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snitteren, snutten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|