34050 |
stier |
stier:
stēr (L266p Sevenum),
stīr (L266p Sevenum),
var:
var (L266p Sevenum)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
18003 |
stijf van vingers en handen |
scheef:
scheif vingers (L266p Sevenum)
|
stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19327 |
stijfkop |
stijfkop:
stiefkop (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
stiëf-kop (L266p Sevenum),
warskop:
wāērs-kop (L266p Sevenum)
|
iemand die zeer koppig is, die niet graag ongelijk toegeeft [stijfkop, werskop, stijloor, strekel] [N 85 (1981)] || niet gemakkelijk te bewegen een houding of opvatting te laten varen of ongelijk te bekennen, zeer koppig [stug, wers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19328 |
stijfkoppig |
wars:
wāērs (L266p Sevenum)
|
niet gemakkelijk te bewegen een houding of opvatting te laten varen of ongelijk te bekennen, zeer koppig [stug, wers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19641 |
stijfsel |
stijfsel:
stiêfsel (L266p Sevenum),
stīfsǝl (L266p Sevenum)
|
Hoe noemt u de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes)? (stessel) [N 104 (2000)] || Stijfselpap om de muts te doen stijven. [N 61, 15c]
II-7, III-2-1
|
29407 |
stijfselen |
stijven:
stīvǝ (L266p Sevenum)
|
De muts stijven. De lange mutsen (onder de toer) werden volgens de informant van L 265 gewassen en dan gesteven met heel stijf stijfsel. De muts werd daarvoor op een witte doek gelegd en met de hand werd het stijfsel erin gewerkt. Daarna droogde men de muts en streek men die nog eens in met stīf, waarbij alleen de echte kant slap bleef. [N 61, 14c]
II-7
|
19642 |
stijfselpap |
stijfsel:
stiêfsel (L266p Sevenum)
|
Hoe noemt u de pap, die met deze stof bereid wordt? (stessel, stesselpap, stesselwater) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
30180 |
stijlvoetplaat |
muurplaat:
mōrplāt (L266p Sevenum)
|
De onderste regel van het raamwerk waarop de muurstijlen worden geplaatst. In Q 20 rustte de muurplaat op een gemetselde fundering die 'gezwel' ('gǝšw'l', mv. 'gǝšw'ldǝr') werd genoemd. [N 4A, 52d; monogr.; Vld]
II-9
|
18014 |
stikken |
stikken:
stekǝ (L266p Sevenum),
stikke (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
Met de stikker de turf snijden in de lengte en de breedte. Met beide handen houdt men de steel van de stikker omkneld en men drijft met een flinke slag het vlijmscherpe mes in de turflaag. [II, 38c] || Stikken, sterven door ademgebrek (stikken). [N 84 (1981)]
II-4, III-1-2
|
26794 |
stikker |
stikker:
stekǝr (L266p Sevenum)
|
IJzer om turf te steken. Dit werktuig heeft een steel van ongeveer 1 m lang die zit in een ijzeren huis van ongeveer 20 cm dat aan het blad is bevestigd. [II, 38a]
II-4
|