24745 |
struisgras |
smelengras:
WLD
smeele-graas (L266p Sevenum)
|
Struisgras (agrostis nebulosa). Een 10 tot 80 cm grote plant. De plant is zodevormig; de bladeren zijn smal en vlak en hebben een kort tongetje; de aartjes bevinden zich in eivormige, na de bloei uitgespreide pluimen, 1-bloemig, meestal violetbruin van kl [N 92 (1982)]
III-4-3
|
18072 |
struma |
krop:
krop (L266p Sevenum),
kròp (L266p Sevenum)
|
Struma: gezwel aan de hals, als gevolg van vergroting van de schildklier (krop, struma, kropziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25138 |
stuifsneeuw |
jaagsneeuw:
jaag sniĕ (L266p Sevenum),
jaag-snīē (L266p Sevenum),
jaagsniēj (L266p Sevenum),
stuifsneeuw:
stūūf-snīē (L266p Sevenum)
|
fijne stuifsneeuw, poolsneeuw [snipper- snipsneeuw] [N 22 (1963)] || verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24932 |
stuifzand |
stuifzand:
stuufzàngd (L266p Sevenum),
stūūf-zank (L266p Sevenum)
|
stuifzand, zeer fijn zand dat gemakkelijk stuift [vliegzand, stobber] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24598 |
stuifzwam |
poffer:
WBD
pòffer (L266p Sevenum),
WLD
pòffer (L266p Sevenum)
|
Stuifzwam: het vruchtlichaam is ei- tot peervormig en scheurt bij rijpheid van de sporen aan de top open; de jonge exemplaren zijn eetbaar (stuifbal, aardbuil, wolfsvrees, domper, foens, poefer, bovist). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
27029 |
stuik |
stuik:
(mv.)
stukǝn (L266p Sevenum)
|
Kleine turfhoop van vier keer twee turven en één turf erboven op. [II, 84a]
II-4
|
22362 |
stuiken |
knikkeren:
knikkere (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
Knikkers in een kuiltje gooien [stoeken, stuiten]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18061 |
stuipen |
begavings:
begaoves (L266p Sevenum),
de begaòves kriëge (L266p Sevenum),
stuipen:
stuupe (L266p Sevenum),
stúpe (L266p Sevenum)
|
stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (spinneweven, spinnevoeten, stuiptrekken, in de gaven liggen). [N 84 (1981)] || stuipen: Plotselinge spiersamentrekkingen, vaak samen met bewustloosheid; stuipen (stuipen, gaven, convulsies). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17642 |
stuitbeen |
staartknookje:
startknökske (L266p Sevenum)
|
stuitbeen [gatschenk, stietje, startschroef] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25198 |
stuiven van droog zand of stof |
stuiven:
stūūve (L266p Sevenum)
|
beginnen te stuiven (er waait droog en fijn zand rond bij winderig weer] [stieven, smoren, mouwen, stobberen, stubbelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|