19667 |
tafel |
tafel:
tafəl (L266p Sevenum),
táfəl (L266p Sevenum)
|
een houten tafel [Roukens 12 (1937)] || tafel [SGV (1914)]
III-2-1
|
23711 |
tafelgebed |
beden voor en na het eten:
baeje vur en nao et aete (L266p Sevenum),
onzevader:
onze vader (L266p Sevenum)
|
Het tafelgebed vóór en na het eten. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19530 |
tafelmes |
tafelmes:
taffelmes (L266p Sevenum)
|
mes dat men aan tafel gebruikt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19833 |
tafelpoot |
tafelpoot:
tafəlpūt (L266p Sevenum)
|
tafelpoot [DC 49 (1974)]
III-2-1
|
24494 |
tak (alg.) |
tak:
tak (L266p Sevenum),
tek (L266p Sevenum),
WLD
tak (L266p Sevenum),
tàk (L266p Sevenum)
|
(jonge) takken mv. [DC 41 (1966)] || Een twee- of meerjarige twijg (tak, spil, tekker). [N 82 (1981)] || tak [SGV (1914)]
III-4-3
|
20476 |
tak van een geslacht |
familie:
femielie (L266p Sevenum),
fèmielie (L266p Sevenum)
|
de tak van een geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
24727 |
takken (coll.) |
kroon:
WLD
kròĕn (L266p Sevenum),
kròèn (L266p Sevenum),
tak (mv.):
tek (L266p Sevenum)
|
Alle takken samen (griend, kroon, gezwaai). [N 82 (1981)] || takken (mv.) [SGV (1914)]
III-4-3
|
24707 |
takken krijgen |
vertakken:
WLD
vertakke (L266p Sevenum)
|
Takken krijgen, gezegd van een boom (takken). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33690 |
talud |
berm:
bɛrm (L266p Sevenum),
graafkant:
grāfkaŋk (L266p Sevenum),
kant:
kaŋk (L266p Sevenum)
|
De aflopende kant van een weg, dijk of sloot. Een aantal woordtypen duidt op een sloot of greppel naast de weg, terwijl gevraagd was naar de ø̄aflopende kant van een weg, dijk, of slootø̄. [N M, 27; N 11, 7a; N 11, 7b; monogr.]
I-8
|
26948 |
talud maken |
schuin graven:
sxø̜jn grāvǝ (L266p Sevenum)
|
De kant van de wijk maken. Men bouwt die trapsgewijze op, iedere laag één turf dik inspringend. [II, 29]
II-4
|