21884 |
tegenvaller |
strop:
strup (L266p Sevenum),
ströp (L266p Sevenum)
|
een zwaar geldelijk verlies [krook] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21998 |
tegenwind |
tegenwind:
tége-wingt (L266p Sevenum)
|
Hoe zegt men: de duiven vliegen met de wind tegen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22185 |
tegenwind, met ~ vliegen |
zwaar weer:
zwaor waer (L266p Sevenum)
|
Hoe zegt men: de duiven vliegen met de wind tegen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21210 |
telefoon |
telefoon:
telefoon (L266p Sevenum),
tellefoon (L266p Sevenum)
|
het toestel om de menselijke stem over te brengen [telefoon] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21211 |
telefooncel |
telefooncel:
telefooncel (L266p Sevenum),
tellefoon-cel (L266p Sevenum)
|
het kleine vertrek van waaruit men kan telefoneren [telefooncel, cel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21208 |
telegram |
telegram:
telegram (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
tillegram (L266p Sevenum)
|
een per telegraaf overgebracht bericht [telegram, draadbericht] [N 90 (1982)] || telegram [SGV (1914)]
III-3-1
|
32965 |
telen, verbouwen |
bouwen:
bǫu̯ǝ (L266p Sevenum),
kweken:
kwēkǝ (L266p Sevenum),
kwęi̯kǝ (L266p Sevenum),
zetten:
zętǝ (L266p Sevenum)
|
Het voor gebruik tot ontwikkeling brengen van een gewas. Zie ook de meer specifieke lemma''s ''zaaien'' (2.1) en ''poten, planten'' in aflevering I.5. Voor twachten zie Rutten, Haspengouwsch Idioticon 239: "winnen van zaad". [N Q, 9; L 1 a-m; S 20; Wi 43; monogr.]
I-4
|
18840 |
teleurgesteld (worden) |
sneu:
snūū kiëke (L266p Sevenum),
snŭŭ (L266p Sevenum)
|
in zijn verwachtingen bedrogen uitkomend, teleurgesteld [sneu, snul, bedonderd, beteuterd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18984 |
teleurstellen |
tegenvallen:
tege-valle (L266p Sevenum),
tègenvàlle (L266p Sevenum)
|
niet krijgen of ontvangen wat men had verwacht, in zijn verwachtingen bedrogen worden [teleur vallen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19253 |
ten einde brengen |
afmaken:
aaf maake (L266p Sevenum),
aafmake (L266p Sevenum)
|
een werk ten einde brengen, afmaken [bolwerken, opzeilen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|