25277 |
vingerhoed, maat van 1 centiliter |
vingerhoed:
(vloeistof).
vingerhoot (L266p Sevenum)
|
een maat die een inhoud aangeeft van 0,01 liter [vingerhoed] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17665 |
vingers (spotnamen) |
fikken:
fikke (L266p Sevenum),
pinnen:
pin (L266p Sevenum),
vijf geboden:
de vīēf gebaoje (L266p Sevenum)
|
vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24265 |
vink |
boekvink:
hetzelfde als tieske?
bookvink (L266p Sevenum),
tiesje:
tieske (van de vriet) (L266p Sevenum)
|
Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
22671 |
viool |
viool:
fiūl (L266p Sevenum),
fiūəl (L266p Sevenum)
|
Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
19745 |
viooltje |
viooltje:
WBD
fijulkes (L266p Sevenum)
|
[N 92 (1982)]
I-7
|
24387 |
vis, algemeen |
vis:
vis (L266p Sevenum),
visse (L266p Sevenum)
|
visch [SGV (1914)] || visschen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-2
|
24402 |
visaas |
aas:
zeldzaam, gewoonlijk omschrijving
oas (L266p Sevenum),
pier:
peer (L266p Sevenum)
|
aas [SGV (1914)] || wormpje, borstelig ~ dat als aas wordt gebruikt bij het vissen [sprot-, sprokaos] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
22413 |
vishengel |
visgarde:
vesgaert (L266p Sevenum),
visgaert (L266p Sevenum)
|
Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22646 |
vissen |
vissen:
vīsse (L266p Sevenum)
|
visschen (ww.) [SGV (1914)]
III-3-2
|
22414 |
vissnoer |
snoer:
snoor (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
Een touw met een of meer haken om vis te vangen [snoer, lijn]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|