e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sevenum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
voergang in een dubbele stal voedergang: [voergang] (Sevenum) In een dubbele stal, waar de koeien met de koppen naar elkaar toe staan, dient de middengang als voedergang en als hij breed genoeg is tevens als opslagplaats voor (groen)voeder. Het lemma omvat benamingen zowel voor de middengang in het algemeen als voor de middengang als voedergang. Zie voor de fonetische documentatie van (voedergang), (voergang) en (voerij) het lemma "voorstal, voedergang" (2.2.5). Zie afbeelding 9. [N 5A, 57a; add. uit N 5A, 48b] I-6
voering binnenwerk: binnenwerk (Sevenum) De bekleding van leer of van stoffen die binnen in de schoen wordt aangebracht. [N 60, 16] II-10
voering, voeringstof voering: vōreŋ (Sevenum) Stof waarmee kledingstukken van binnen bekleed worden. [N 62, 18a; N 62, 84; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 29; MW; S 41; monogr.] II-7
voerschep voerschotel: vōrsxotǝl (Sevenum) Schep zonder steel om voer uit de koe- of varkensketel te scheppen. [N 18, 9a en 132; JG 1a, 1b] I-11
voertuig wagen: waage (Sevenum), wage (Sevenum) de algemene naam voor een constructie op wielen die geduwd of getrokken wordt of door een motor voortbewogen wordt en die bedoeld is om personen of goederen te vervoeren [voertuig, voiture] [N 90 (1982)] III-3-1
voet voet: veut (Sevenum), voot (Sevenum) voet [SGV (1914)] || voeten [SGV (1914)] III-1-1
voet, maat van 0,28 m voet: voot (Sevenum, ... ) de maat die een lengte aangeeft van 28 cm [voet] [N 91 (1982)] III-4-4
voetenbankje voetbankje: vootbenkske (Sevenum) Het bankje om de voeten op te zetten [vootebenkske?]. [N 96A (1989)] III-3-3
voetganger voetganger: voot-genger (Sevenum), vootgenger (Sevenum) een persoon die te voet gaat [voetganger, voetreiziger, voeteerder] [N 90 (1982)] III-3-1
voetgangershek poortje: pø̜rtjǝ (Sevenum), varen: vōrǝ (Sevenum) Een smalle doorgang tussen weien of landerijen. Men kent verschillende vormen zowel van ijzer als van hout gemaakt. Nogal toegepast is een houten of een ijzeren kruis dat kan draaien op een zware paal. Verder komen voor een draaiende haspel of draaimolentje, een hek van latwerk, drie palen in een driehoek geplaatst, twee horizontale balken waar men doorheen moet kruipen, een klapdeurtje of vaste palen die een bocht vormen. De benamingen voor de verschillende vormen wijken zo weinig van elkaar af dat ze in √©√©n lemma zijn ondergebracht. [A 25, 6; A 25, 8; L 19B, 5a; L 19B, 6; S 43; monogr.] I-8