33354 |
voergang in een dubbele stal |
voedergang:
[voergang] (L266p Sevenum)
|
In een dubbele stal, waar de koeien met de koppen naar elkaar toe staan, dient de middengang als voedergang en als hij breed genoeg is tevens als opslagplaats voor (groen)voeder. Het lemma omvat benamingen zowel voor de middengang in het algemeen als voor de middengang als voedergang. Zie voor de fonetische documentatie van (voedergang), (voergang) en (voerij) het lemma "voorstal, voedergang" (2.2.5). Zie afbeelding 9. [N 5A, 57a; add. uit N 5A, 48b]
I-6
|
26245 |
voering |
binnenwerk:
binnenwerk (L266p Sevenum)
|
De bekleding van leer of van stoffen die binnen in de schoen wordt aangebracht. [N 60, 16]
II-10
|
28819 |
voering, voeringstof |
voering:
vōreŋ (L266p Sevenum)
|
Stof waarmee kledingstukken van binnen bekleed worden. [N 62, 18a; N 62, 84; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 29; MW; S 41; monogr.]
II-7
|
34288 |
voerschep |
voerschotel:
vōrsxotǝl (L266p Sevenum)
|
Schep zonder steel om voer uit de koe- of varkensketel te scheppen. [N 18, 9a en 132; JG 1a, 1b]
I-11
|
21134 |
voertuig |
wagen:
waage (L266p Sevenum),
wage (L266p Sevenum)
|
de algemene naam voor een constructie op wielen die geduwd of getrokken wordt of door een motor voortbewogen wordt en die bedoeld is om personen of goederen te vervoeren [voertuig, voiture] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17777 |
voet |
voet:
veut (L266p Sevenum),
voot (L266p Sevenum)
|
voet [SGV (1914)] || voeten [SGV (1914)]
III-1-1
|
25309 |
voet, maat van 0,28 m |
voet:
voot (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
de maat die een lengte aangeeft van 28 cm [voet] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19812 |
voetenbankje |
voetbankje:
vootbenkske (L266p Sevenum)
|
Het bankje om de voeten op te zetten [vootebenkske?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21199 |
voetganger |
voetganger:
voot-genger (L266p Sevenum),
vootgenger (L266p Sevenum)
|
een persoon die te voet gaat [voetganger, voetreiziger, voeteerder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33732 |
voetgangershek |
poortje:
pø̜rtjǝ (L266p Sevenum),
varen:
vōrǝ (L266p Sevenum)
|
Een smalle doorgang tussen weien of landerijen. Men kent verschillende vormen zowel van ijzer als van hout gemaakt. Nogal toegepast is een houten of een ijzeren kruis dat kan draaien op een zware paal. Verder komen voor een draaiende haspel of draaimolentje, een hek van latwerk, drie palen in een driehoek geplaatst, twee horizontale balken waar men doorheen moet kruipen, een klapdeurtje of vaste palen die een bocht vormen. De benamingen voor de verschillende vormen wijken zo weinig van elkaar af dat ze in één lemma zijn ondergebracht. [A 25, 6; A 25, 8; L 19B, 5a; L 19B, 6; S 43; monogr.]
I-8
|