20316 |
vrijgezel |
vrijgezel:
vreegezel (L266p Sevenum),
vrijgezel (L266p Sevenum)
|
vrijgezel; ongehuwde man [patriara, wicht, vrijgezel] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20276 |
vroedvrouw |
wijsvrouw:
wiesvrouw (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
tot ± 40 jaar geleden waren er zowel gediplomeerde - als ongediplomeerde vroedvrouwen; ze hadden dezelfde naam (wiesvrouw)
weisvrouw (L266p Sevenum)
|
hoe heet de baker of vroedvrouw? [DC 05 (1937)] || vroedvrouw; (gediplomeerde) vrouw die helpt bij bevalling [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
23276 |
vroegmis |
eerste mis:
də irstə mis (L266p Sevenum),
erste mis (L266p Sevenum),
vroegmis:
vruujmis (L266p Sevenum)
|
De vroegmis [vreugmès, vreumes, vroemes?]. [N 96B (1989)] || vroegmis [RND]
III-3-3
|
19342 |
vrolijk |
blij:
blië ziën (L266p Sevenum),
goede zin:
gooi zin (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
een opgeruimde, lichte, blijde stemming hebbend [vrolijk, herpsat, leutig] [N 85 (1981)] || vrolijk zijn aan maaltijden e.d. [doven] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21276 |
vrouw |
vrouw:
vroͅu (L266p Sevenum),
vruuw (L266p Sevenum),
witste wie det tie vrouw waas (L266p Sevenum)
|
vrouw [RND], [RND] || wie [weet je, ~ die vrouw was?] [SGV (1914)]
III-3-1
|
22856 |
vrouw in het kaartspel |
vrouw:
vrouw (L266p Sevenum),
wijf:
wiëf (L266p Sevenum),
wijfje:
wiefke (L266p Sevenum)
|
En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - III. Vrouw. [DC 52 (1977)]
III-3-2
|
20155 |
vrouw, vrouwspersoon |
vrouw:
vrouw (L266p Sevenum)
|
vrouw; (bestaat er een afzonderlijk woord voor vrouw in de beteekenis van echtgenoote?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17714 |
vrouwelijk geslachtsdeel |
pruim:
proëm (L266p Sevenum)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
34450 |
vrouwelijk jong van de geit |
geit:
gęi̯t (L266p Sevenum)
|
[N 19, 71c; N 19, 71a; N 77, 77; N 77, 75; Vld.; A 9, 21; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34059 |
vrouwelijk kalf |
maalmuk:
mǭlmø̜k (L266p Sevenum)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|