34473 |
vrouwelijke kip |
hen:
hęn (L266p Sevenum),
hɛn (L266p Sevenum),
hoen:
hō.n (L266p Sevenum),
kip:
kip (L266p Sevenum)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
32402 |
vrouwenboor |
vrouwenboor:
vrǫwǝbōr (L266p Sevenum)
|
De op een na grootste avegaar die gebruikt wordt als schrooiboor voor klompen met een binnenmaat van ongeveer 24 tot 26.5 cm. Zie ook het lemma ɛvrouwenklompɛ.' [N 97, 86]
II-12
|
23362 |
vrouwenkant |
vrouwluikant:
vrouwliekangt (L266p Sevenum),
#NAME?
vrouluukangt (L266p Sevenum)
|
De rechterhelft van de kerk, het gedeelte rechts van het middenpad, dat bestemd was voor de vrouwen [epistelkant, vrouwenkant, vrouwliekant?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18672 |
vrouwenkleren |
schorten:
schorte (L266p Sevenum)
|
vrouwenkleren [t vrouwendinge, de schörte] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18598 |
vrouwenonderhemd? |
hemd:
haemd (L266p Sevenum)
|
onderhemd voor vrouwen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24515 |
vrucht zetten |
aanzetten:
WLD
aanzette (L266p Sevenum),
aanzètte (L266p Sevenum)
|
Vruchten vormen, vrucht zetten (spenen, laden). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21584 |
vruchtgebruik |
vruchtgebruik:
vreugt-gebrŏĕk (L266p Sevenum),
vruchtgebroëk (L266p Sevenum)
|
het recht om levenslang gebruik te maken van een anders goed [tocht, bij leven] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20184 |
vruchtvlies |
net:
net (L266p Sevenum),
nèt (L266p Sevenum)
|
Vlies waarin het ongeboren kind zich bevindt (helm). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
24965 |
vuil in sloten |
slijk:
slīēk (L266p Sevenum)
|
vuil, stro of zeewier in sloten of tegen dijken [geffeling, eek, vlot, lies, drift, geffel, gaf, bras, reek, deek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24966 |
vuil waterx |
stortslijk:
stort-slīēk (L266p Sevenum),
stortwater:
stort-wāāter (L266p Sevenum),
stortwater (L266p Sevenum)
|
vuil water [mooswater, getwater] [N 81 (1980)]
III-4-4
|