e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sevenum

Overzicht

Gevonden: 6012
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boerenzwaluw, zwaluw zwalf: zwelf (Sevenum), zwellef (Sevenum, ... ) zwaluw [DC 35 (1963)], [SGV (1914)] III-4-1
boerin boerin: boerin (Sevenum), bōren (Sevenum), dees boorin (Sevenum), die boorin (Sevenum), vrouw: de vrouw (Sevenum), vrouw (Sevenum) [L 1, a-m; S 6; Wi 18; monogr.]boerin [deze ~ ] [SGV (1914)] || boerin [die ~] [SGV (1914)] || de vrouw van een boer [meesterse, bazin(ne), vrouw, juffrouw, mevrouw] [N 87 (1981)] I-6, III-3-1
boertig onnozele hals: unneuzele hals (Sevenum), ònnèùzele hals (Sevenum) met zeer platte humor [drollig, boertig] [N 85 (1981)] III-1-4
boertje boer: boer (Sevenum) boertje doen; als een baby gedronken heeft moet het een boertje doen [DC 47 (1972)] III-2-2
boertje, kleine boer boertje: burkǝ (Sevenum), børkǝ (Sevenum), keuterboer: kø̜i̯tǝrbōr (Sevenum), keuterboertje: kø̄tǝrbø̜rkǝ (Sevenum), klein boertje: klęi̯n bø̜rkǝ (Sevenum) Keuterboer, bewoner van een kleine boerderij; soms wordt er uitdrukkelijk bij vermeld dat het bedrijf minder dan ongeveer 3 ha telt, of dat de boer niet een volwaardig paard tot zijn beschikking heeft. Voor vatsji (hier met betekenisuitbreiding), zie het lemma "koewachter" (1.3.14). [A 30A, 3c en 3e; monogr.; add. uit Wi 2] I-6
boete boete: boete (Sevenum, ... ) een geldstraf [boete, kore, amende] [N 90 (1982)] III-3-1
boezeroen boezeroen: bazeroen (Sevenum, ... ), boezeroen (Sevenum), kiel: Opm. ee = ee/ê.  keel (Sevenum) boezeroen [SGV (1914)] || boezeroen, blauwlinnen of katoenen (boeren)overhemd [boezeloen, bazeoren, bazzeroel] [N 23 (1964)] || Hoe noemt men den boezeroen of katoenen werkkiel? [DC 09 (1940)] III-1-3
bof bof: bòf (Sevenum, ... ) Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 84 (1981)] || Klierziekte die gezwellen in de hals veroorzaakt (koningszeer, sinte markoen). [N 84 (1981)] III-1-2
bok van het rijtuig bok: bok (Sevenum) Zitplaats voor de koetsier of de voerman. Alleen bij het rijtuig vormt de bok een vast onderdeel. Bij de kar en de wagen wordt soms een plank tussen de berries gelegd die als geïmproviseerde zitplaats dient. Uit vragenlijst N 101, waar gevraagd werd naar de zitplaats van de voerman van een rijtuig, kwamen vrijwel uitsluitend opgaven van het type bok. [N 17, 38a-b + 40 + add; N G, 58d; N 101, 18a; monogr.] I-13
bokking bokkem: bukkem (Sevenum), bukkum (Sevenum) haring; Hoe noemt U: Een gerookte haring (massisse, bukkem, boesterin, boksharing) [N 80 (1980)] III-2-3