19520 |
wastobbe, wasteil |
kuip:
kūūp (L266p Sevenum)
|
teil, in de betekenis van zinken tobbe die ovaal van vorm is en twee handvatten heeft; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19645 |
wasvrouw |
wasserse:
wesserse (L266p Sevenum)
|
Hoe noemt u de wasvrouw? (wasvrouw, wasses) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
34173 |
waterblaas |
waterblaas:
wātǝrblǭs (L266p Sevenum)
|
De eerste met vocht gevulde blaas die de weg baant voor het kalf. [N 3A, 52a]
I-11
|
32358 |
waterdicht |
taai:
tē̜j (L266p Sevenum)
|
Gezegd van klompenhout dat geen water doorlaat. [N 97, 9]
II-12
|
18302 |
waterdichte laars |
lieslaars:
lieslaars (L266p Sevenum),
lieslaarze (L266p Sevenum)
|
laars, lange waterdichte ~ waarvan de schacht tot aan de lies reikt [watersjtievel, lieslaars] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20484 |
waterige kost |
slobber:
slōēber (L266p Sevenum),
slŏĕbber (L266p Sevenum)
|
slobber; Hoe noemt U: Waterachtig voedsel (zwans, zwadder, zwadderatie, slidder, slierp, slobber, slobbering) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19510 |
waterketel, moor |
moor:
moer (L266p Sevenum)
|
waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (moor, meur) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21212 |
waterleiding |
leiding:
leiding (L266p Sevenum),
leidinge (L266p Sevenum)
|
het stelsel van buizen waardoor drinkwater naar huizen geleid wordt [lei] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24632 |
waterloot |
waterscheut:
WLD
waterschèùt (L266p Sevenum),
wāater-scheut (L266p Sevenum)
|
Een tak die ontstaat op de stam (dief, waterlot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
26809 |
waterlossing |
peelloop:
piǝlluǝp (L266p Sevenum)
|
Greppel die men door een te ontginnen moeras graaft, om het water kwijt te raken. De opgaven bestrijken heel de provincies Limburg. [I, 61; N 27, 22]
II-4
|