18305 |
werkschoen |
bouwschoen:
bouwschoon (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
ploegschoenen [bow-, werkschoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24330 |
werpen van jongen |
jongen:
WLD
jònge (L266p Sevenum),
WLD van konijn, kat
jònge (L266p Sevenum)
|
Hoe noemt u een jong ter wereld brengen (jongen, moederen) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
26297 |
wervel |
wervel:
wø̜rvǝl (L266p Sevenum)
|
Blokje hout, dat draaibaar om een spijker op de kozijnstijl is aangebracht en dient om deuren van kastjes en schuurtjes gesloten te houden. In het gebied rond Weert werd het ook voor vensterluiken gebruikt. Zie ook 'Limburgs Idioticon', pag. 291, s.v. 'wölverke', het, ø̄Nachtslotje. 't Is de kantuitspraak van wervelke. Geh. St-Truiden.ø̄ [A 27, 32a-b; monogr.]
II-9
|
25135 |
wervelwind |
waterzuiger:
waterzuger (L266p Sevenum),
windsbroes:
wingsbroēs (L266p Sevenum),
winkbrōés (L266p Sevenum),
winksbroes (L266p Sevenum)
|
Hoe noemt men een ronddraaiende wind, die stof en zand van de grond doet opwervelen of water als een zuil omhoogzuigt? [DC 30 (1958)] || wervelwind [hauwmauw, remouw, hauw, ow, mouwmeuke, windroes] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24399 |
wesp |
mispel:
mèspel (L266p Sevenum),
ee = ee/?
meespel (L266p Sevenum)
|
wesp [DC 09 (1940)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
21704 |
wethouder, schepen |
wethouder:
wethaojer (L266p Sevenum),
wethāōjer (L266p Sevenum)
|
het door de gemeenteraad gekozen lid van het dagelijks bestuur van een gemeente [wethouder, schepen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
30848 |
wetsteen |
wetsteen:
wętstęi̯n (L266p Sevenum)
|
De doorgaans in flauw-ovale punten uitlopende, platte korund (carborundum) steen van ongeveer 20-30 cm. lang, waarmee de zeis of de zicht gewet wordt in het veld. Zie de toelichting bij het lemma ''strekel'' en de algemene toelichting bij deze paragraaf. Daar het (oude) onderscheid tussen beide instrumenten (voornamelijk) in het materiaal lag, konden de opgaven met het element -steen hier worden ondergebracht. Niet altijd was de wetsteen van de industriële carborundum-steen vervaardigd. De zegsman van L 434 voegt toe dat de wetsteen gewoonlijk een stuk harde Naamse steen was; die van L 269 en Q 101 dat het een stuk leisteen was en soms gebruikte men een stuk dakpan (zie het betreffende woordtype). Aangaande het onderscheid tussen de kennelijk naast elkaar gebruikte wetsteen en cementen strekel, merkt de zegsman van L 313 nog op dat "de wetsteen korter (is) dan de cementen strekel en wordt gebruikt als de zeis te bot is om ze te wetten (sc. met de strekel) en nog te scherp om ze te haren". Zie verder de toelichting bij het lemma ''slijpbus''.' [N 18, 82; N 18, 80 add.; N 14, 131 add.; N 15 add.; JG 1a, 1b, 1d; A 4, 28f; A 23, 16II; L 20, 28f; Gwn 7, add.; monogr.]
I-3
|
32360 |
wetstok |
wetstok:
wɛtstǫk (L266p Sevenum)
|
De stok of lat met kerven waarmee de klompenmaker zijn avegaren en messen scherp maakt. [N 97, 16-17; monogr.]
II-12
|
32384 |
wettoppen |
wethoutjes:
wɛthø̜ltjǝs (L266p Sevenum),
wetsteuntjes:
wɛtstø̄ntjǝs (L266p Sevenum)
|
Twee op de heulbank naast elkaar geplaatste, houten pennen waarin de boren en messen worden vastgezet, wanneer ze geslepen dienen te worden. [N 97, 14b; A29a, 5b-c]
II-12
|
24408 |
wezel |
wezel:
wezel (L266p Sevenum),
ee = ee/?
weezel (L266p Sevenum)
|
wezel [DC 07 (1939)], [SGV (1914)]
III-4-2
|