e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sevenum

Overzicht

Gevonden: 6012
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bol bol: bǫl (Sevenum) Het met behulp van de trekzaag afgezaagde stuk boomstam, dat de lengte van een klomp heeft. In Neeroeteren (L 368) werd de schors met behulp van een schilbeitel (šęlbęjtǝl) van de bollen verwijderd. [N 97, 45] II-12
bolhamer bolhamer: bǫlhāmǝr (Sevenum) In het algemeen een hamer met één of twee bolronde koppen. Zie ook afb. 161. De hamer wordt gebruikt bij het uitdrijven, het bol of wijder maken van de buitenwijdte van een werkstuk door met een (bol)hamer van binnen naar buiten te slaan. Zie ook het lemma "drijven". Het woordtype bolhamer kon in L 210, L 246, L 266 en L 291 ook worden gebruikt voor een hamer met een bolvormige en een halfbolvormige kop. [N 33, 57; N 33, 67; N 64, 39c; N 64, 39i; N 64, 40b-c; N 66, 6i; N 66, 7b-c] II-11
bolhoed: algemeen bolhoed: bolhood (Sevenum) bolhoed [N 25 (1964)] III-1-3
bolle wangen spoeswangen: spoeswange (Sevenum) wang: bolle wangen [toetwange, zwabberkaken, volle maan] [N 10 (1961)] III-1-1
bolspat bolspat: bǫlspat (Sevenum) Een zachte zwelling van het spronggewricht, waarbij zich vocht met daarin harde weefseldeeltjes in het gewricht ophoopt. Eén van de zogenaamde zachte beengebreken. Bolspat wijst op slijtage van het gewricht of op een chronische ontsteking. Zie ook het lemma ''spat'' (7.25). Zie afbeelding 21.' [A 48A, 54g; N 8, 90f en 90g; monogr.] I-9
bolster van een noot bast: WLD  bàst (Sevenum), schaal: WLD  schaal (Sevenum) De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)] III-2-3
bom, spon bon: boŋ (Sevenum), spon: spon (Sevenum) De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.] II-12
bomgat, spongat bomgat: bomgat (Sevenum), gat: gāt (Sevenum), kraangat: krāngāt (Sevenum  [(onder)]  ) De opening in de zijwand van een vat, waardoor het gevuld kan worden. Zie ook het lemma ɛspongatɛ in wld II.2, pag. 44.' [N E, 48a; N 6, 4; L 7, 28; A 36, 3a; monogr.] II-12
bomijs bros ijs: bròs īēs (Sevenum), brós iĕs (Sevenum), hol ijs: haal ies (Sevenum), hollebol: hool en bool (Sevenum), hollebollekelder: hollebollekelder (Sevenum), hóle bóle kelder (Sevenum), los ijs: looch ies (Sevenum) ijs waar het water onderuit is gelopen [holijs, bomijs, papieren zolder] [N 81 (1980)] || ijs waaronder het water is weggelopen [DC 32 (1960)] || slecht dragend ijs [papieren zolder] [N 81 (1980)] III-4-4
bonen- of erwtenstro erwtenstro: ertestrooi (Sevenum), roggestro: erwte en bonenstro zijn niet juist bonestro krijgt men na het dorsen  roggestro (Sevenum) Hoe noemt u: het stro waarmee het zaaibed na de zaaiing wordt bedekt tegen de vorst (erwtenstro, bonenstro) [N 71 (1975)] || Hoe noemt u: het verdorde loof dat na het dorsen van erwten overblijft (erwtenstro) [N 71 (1975)] I-7