17977 |
ziekelijk |
ziekelijk:
zeekelik (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, ongans, lelijk, zuchtig). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18155 |
ziekenhuis |
ziekenhuis:
zeeke-hōës (L266p Sevenum),
zeekenhoes (L266p Sevenum)
|
Ziekenhuis: inrichting voor het verplegen van zieken (hospitaal, gasthuis). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24089 |
ziekenzuster |
ziekenzuster:
ziekezuster (L266p Sevenum)
|
Een zuster die zich bezig houdt met de verpleging van zieken [leefdezuster]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17980 |
ziekte |
ziekte:
zikt (L266p Sevenum)
|
ziekte [SGV (1914)]
III-1-2
|
23338 |
ziel |
ziel:
zeel (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
De ziel [zieël, zie.l, zeel]. [N 96D (1989)] || ziel [SGV (1914)]
III-3-3
|
23617 |
zielboek |
dodenlijst:
doeieliest (L266p Sevenum),
doeijeliest (L266p Sevenum)
|
Het zielenboek, het register van overledenen, wier namen op vaste tijden van de preekstoel werden afgelezen, voorzover de nabestaanden het zielenboekgeld hadden voldaan [zielboek, dodenlijst?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23908 |
zielenheil |
zielenzaligheid:
zeel en zaligheid (L266p Sevenum)
|
Het zieleheil. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17783 |
zien, kijken |
kijken:
kīke (L266p Sevenum),
zien:
zēēn (L266p Sevenum),
zēn (L266p Sevenum)
|
kijken [SGV (1914)] || zien [RND], [SGV (1914)]
III-1-1
|
23427 |
zijaltaar |
zijaltaar:
ziealtaor (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
ziejaltaor (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
In een zijbeuk [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] || Op het priesterkoor [zijaltaar?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23354 |
zijbeuk |
zijbeuk:
ziebeuken (L266p Sevenum),
zijpad:
ziepaad (L266p Sevenum),
zijschip:
ziescheep (L266p Sevenum)
|
De beide zijruimten, links en rechts van het middenschip [zijbeuken?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|