18045 |
zweren, etteren |
etteren:
ettere (L266p Sevenum),
zweren:
zwêre (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
etteren [SGV (1914)] || zweren (etteren) [SGV (1914)]
III-1-2
|
28506 |
zwerm |
bijenzwerm:
bejǝzwɛrm (L266p Sevenum),
zwerm:
zwɛrm (L266p Sevenum)
|
Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
24292 |
zwerm vogels |
troep:
troep (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
groep bijeenhorende vogels (vlucht, klamp, krooi) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
28505 |
zwermen |
zwermen:
zwɛrmǝ (L266p Sevenum)
|
Het verlaten van korf of kast van een deel van het bijenvolk onder aanvoering van een koningin. Zij gaat een nieuw volk vormen. Een dag of acht, negen, voordat de nieuwe moer of koningin uit de koninginnecel komt, verdwijnt de oude moer met een deel van het volk. De moer wordt door de werkbijen wat meer voor het vliegen geschikt gemaakt door haar enorme legtempo wat te temperen. Dit doen ze door het eiwitrijke voedsel, dat de moer anders krijgt, wat te minderen. Het zware achterlijf slinkt dan in en de moer krijgt krachten om de vleugels te kunnen uitslaan of anders gezegd om te kunnen zwermen. [N 63, 29a; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 99; monogr.]
II-6
|
18005 |
zweten |
zweten:
zwieəte (L266p Sevenum),
zwīēte (L266p Sevenum)
|
zweten [N 10a (1961)], [SGV (1914)]
III-1-2
|
22032 |
zweven |
zweven:
zweeve (L266p Sevenum)
|
Hoe benoemt U allerlei vormen van vliegen: zweven, planeren? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21410 |
zwijgen |
zwijgen:
zwiege (L266p Sevenum)
|
zwijgen [SGV (1914)]
III-3-1
|
26002 |
zwijmelen |
schravelen:
sxrāvǝlǝ (L266p Sevenum)
|
Onvast, langzaam en met moeite gaan, zonder richting te houden. [N 8, 73 en 83]
I-9
|
32327 |
zwikboor |
guts:
gøts (L266p Sevenum),
steekguts:
stē̜k˲gøts (L266p Sevenum)
|
Klein, gutsvormig handboortje dat dient om het zwikgat te boren. Zie ook afb. 230. [A 32, 2]
II-12
|
30996 |
zwiktang |
kromme zwiktang:
kromme zwiktang (L266p Sevenum)
|
De tang waarmee men in het hol overhaalt. "In plaats van de rektang wordt veelal gebruikt de voor het opzwikken van doorgenaaid werk noodige zwiktang, die het voordeel heeft, dat hij ook als hamer te gebruiken en ongeveer even duur is." (Directie, pag. 304). Volgens de informant van Q 18 gebruikt hij de zwiktang uitsluitend om de neus en de hiel bij te zwikken. Men kan hiermee kleine stukjes van het leer bijtrekken, zodat er geen plooien ontstaan. Zie afb. 38. [N 60, 83c]
II-10
|