21302 |
borg |
borg:
börg (L266p Sevenum)
|
borg [SGV (1914)]
III-3-1
|
21879 |
borgen |
uitstel geven:
oetstel gaeve (L266p Sevenum),
oëtstel gaeve (L266p Sevenum)
|
uitstel van betaling geven [borgen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20563 |
borrel |
drupje:
drùpke (L266p Sevenum),
drúpke (L266p Sevenum)
|
borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24981 |
borrelen (van water) |
opborrelen:
opborrele (L266p Sevenum),
opbòrrele (L266p Sevenum)
|
door opstijgende damp- of gasbellen in beweging zijn, gezegd van vloeistoffen [bobbelen, borrelen, portelen, drijven] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19563 |
borrelglaasje |
borrel:
borrel (L266p Sevenum)
|
jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17578 |
borstelig haar |
pinhaar:
pinhaor (L266p Sevenum)
|
borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17631 |
borsten |
huif:
huf öp (L266p Sevenum),
keus:
kaös (L266p Sevenum),
kom-eens-voor:
kom is vuer (L266p Sevenum)
|
borsten van de vrouw [mamme, memme, tette, tiete] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
17765 |
borstkas |
borst:
bôrst (L266p Sevenum),
borstkas:
bŏrstkàs (L266p Sevenum),
bòrskas (L266p Sevenum)
|
borst(kas) [SGV (1914)] || Borst(kas): het voorste deel van het menselijk lichaam tussen hals en middenrif (borst, borstkas, kluter). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
33988 |
borstnet |
borstnet:
bǫrstnęt (L266p Sevenum)
|
Vliegennet dat alleen voor de borst van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83b]
I-10
|
33969 |
borstriem |
borstgetuig:
bǫrst˲gǝtȳx (L266p Sevenum)
|
Leren riem van het borsttuig die voor de borst van het paard zit. Zie ook opmerking onder lemma Borsttuig. [N 13, 52]
I-10
|