18523 |
buitenzak op een jas |
jassentas:
jassetes (L266p Sevenum)
|
buitenzak in een jas [jassetes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25220 |
bulderen van de storm |
doebelen:
doebbele (L266p Sevenum),
dōēbele (L266p Sevenum)
|
een sterk rommelend of dreunend geluid geven, gezegd van bijv. een storm of een kanon [rullen, bulderen, burrelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21349 |
bullebak |
bullebak:
bullebàk (L266p Sevenum)
|
iemand die probeert door nors, ruw optreden anderen bang te maken [woew, bietebouw, bullebak] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21118 |
bundel groenten |
bos:
WLD
boes (L266p Sevenum),
WLD bØes grùntes
bōes (L266p Sevenum)
|
Een bundel samengebonden groenten zoals asperges, prei, etc. (bussel, bos). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33102 |
bundel zangen |
bos:
bus (L266p Sevenum)
|
Samengebonden bundeltjes geraapte halmen. [N 15, 37; JG 2c; monogr.]
I-4
|
25251 |
bunder, maat van 10.000 m2 (hectare) |
bunder:
boender (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 10.000 vierkante meter [bunder, hond, hectare] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24459 |
bunzing |
ulk:
ilk (L266p Sevenum),
illik (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
illuk (L266p Sevenum)
|
bunzing [DC 07 (1939)], [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)] || ulk (bunzing) [SGV (1914)]
III-4-2
|
21703 |
buren (ww.?) |
naburen:
naobere (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
buurman zijn van iemand [noberen, geburen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21507 |
burgemeester |
burgemeester:
burgemeister (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
het wettelijk hoofd/de vertegenwoordiger van een gemeente [burgemeester, burger, burgmeester] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21303 |
buskruit |
kruit:
krŏĕt (L266p Sevenum),
ps. boven de "ë"staat nog een lengteteken; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.
krōët (L266p Sevenum),
pulver (<lat.):
polver (L266p Sevenum)
|
buskruit [SGV (1914)] || licht ontbrandbaar, ontplofbaar mengsel dat o.a. gebruikt wordt voor het afschieten van vuurwapens [buskruit, kruit, poeder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|