e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sevenum

Overzicht

Gevonden: 6012
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dakdekker dakdekker: dāk˱dękǝr (Sevenum) In het algemeen de man die daken voorziet van een bedekking van dakpannen, leien, lood, zink, koper, etc. [N 64, 137a; N 30, 3e; monogr.; N 32, 46 add.; Vld.] II-9
dakgoot dakgoot: dāk˲gø̄t (Sevenum), dāk˲gø̜ǝt (Sevenum), goot: gø̜ǝt (Sevenum) Zie kaart. Horizontaal afvoerkanaal dat onder een dakrand wordt aangebracht om het van het dak stromende regenwater af te voeren, hetzij onmiddellijk via een spuier, hetzij door een in de aardbodem uitmondende gootpijp. Met de term 'Keulse goot' (L 387) wordt een goot aangeduid die niet buiten het muurvlak uitsteekt, maar op de muurplaat rust. In S 11 en L 1 a-m werd in het algemeen gevraagd naar ø̄gootø̄. In dit lemma zijn uit dit materiaal alleen die antwoorden opgenomen, waarbij door de invuller werd vermeld dat het specifiek de benaming voor een dakgoot betrof. [N 64, 148a; N 54, 185a; L 24, 23a; L B1, 159a; R 14, 23j2; monogr.; Vld; div.; S 11; L 1a-m] II-9
dakhaak hanghaak: haŋhǭk (Sevenum) Zware haak die op een steil dak geschroefd wordt als steun voor een ladder. [N 64, 146; N F, 20] II-9
dakladder dakleer: dāklī.r (Sevenum) De 'dekledder' (Q 121c) bestond uit dubbeldikke panlatten. Hij rustte op de dakpannen, leien, etc. De onderste en bovenste laddersport waren dubbel aangebracht waardoor de ladder aan de dakhaken bevestigd kon worden. Zie ook het volgende lemma ('Dakhaak'). [N 64, 145] II-9
daklei lei: lęj (Sevenum) Zie kaart. Tot een dun plaatje gekloofde leisteen dat als dakbedekking wordt gebruikt. De vorm van de dakleien is langwerpig, geheel rechthoekig, met één of meer afgesnuite hoeken, of aan één einde halfrond. De afmeting ervan varieert van 26x14 cm voor een Franse, tot 61x36 cm voor een Engelse lei. De dikte bedraagt tussen 2,5 en 8 mm. ø̄De Belgische lei - Maaslei - is donkerblauw en goed bestand tegen het weêr. De Duitsche leien - Rijn- en Moezellei - zijn eveneens blauw, taai en dik, maar worden op den duur iets zachter; de Moezelleien springen in strenge winters wel. Onder de Fransche leien onderscheidt men die van Rimogne (blauw of groen), Fumay (rood of paars) en Delville (groen); vooral die van Fumay en Rimogne zijn zeer duurzaam. De Engelsche leien zijn in 't algemeen vaster en harder dan die van het vasteland, roodachtig of paars, ook wel blauw; deze zijn de beste.ø̄ (Zwiers II, pag. 15). [N 32, 49b; N 64, 156c; N 79, 5; L 37, 26a; Gi 2, 47; monogr.; Vld; div.] II-9
dakpan met opening om een duif doorgang te verlenen dakraam: daak-raam (Sevenum) Hoe heet een dakpan met opening om een duif doorgang te verlenen? [N 93 (1983)] III-3-2
dakraam dakvenster: dāk˲vęŋstǝr (Sevenum) Raam dat in de helling van het dakvlak ligt en daar weinig of niet boven uitsteekt. Zie ook afb. 50. [N 54, 172; monogr.; Vld.; S 4 add.; div.] II-9
dal, vallei zomp: zòmp (Sevenum, ... ) laagte, slenk, stuk land dat gelegen is tussen twee heuvels [diepte, zonk, zink, put, kwacht, zomp, zak, slaai] [N 81 (1980)] III-4-4
dam dam: dam (Sevenum), dàm (Sevenum) de in en dwars over een water opgeworpen wal die dient om het water te keren, de stroom te leiden of te verdelen (dam, menuët) [N 90 (1982)] III-3-1
dam in de wijk dam: dam (Sevenum) Een aarden wal sluit het water af van het reeds bestaande gedeelte van de wijk en het nog te graven gedeelte. [II, 28a; II, 28c] II-4