23227 |
oksaal |
zangkoor:
zangkoor (L192a Siebengewald)
|
Het oksaal, de galerij boven het kerkportaal, waar het orgel staat en het zangkoor zingt [oksaal oksaol, koor, zangerskoor, zangzolder?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23455 |
omgang van de toren |
omloop:
umloop (L192a Siebengewald)
|
De omgang, de trans van de toren. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23479 |
omheining van het kerkhof |
muur:
muur (L192a Siebengewald)
|
De muur, de omheining van het kerkhof [toen, toun, tuun?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
25087 |
onbelangrijk |
weinig:
wennig (L192a Siebengewald)
|
weinig [DC 39 (1965)]
III-4-4
|
32784 |
onderdelen van de kettingeg |
koppelstang:
kǫpǝlstaŋ (L192a Siebengewald),
sleepbalk:
slē̜p˱balǝk (L192a Siebengewald),
trekstang:
trękstaŋ (L192a Siebengewald)
|
Voor de betrokken onderdelen zie men ook de afb. 63 en 64. [N 11A, 163b + c + d; monogr.]
I-2
|
32845 |
onderdelen van het zwenghout en de evenaar |
huis:
hys (L192a Siebengewald, ...
L192a Siebengewald)
|
Voor de betrokken onderdelen zie men ook de afb. 98, 99 en 100. [N 11A, 103a + b + c; N 11A, 104a + b; div.; monogr.]
I-2
|
32640 |
ondergronder, woeler |
ondergronder:
ondǝrgrøndǝr (L192a Siebengewald
[(aan de ploeghiel gemonteerde haak)]
)
|
De ondergronder of woeler was een aparte ploeg zonder kouter en riester, maar met een lansvormige schaar of twee in tegenovergestelde richting geplaatste messen vóór op het ploeghoofd. Vaak werd de oude aanaardploeg tot ondergronder omgebouwd. Met deze ploeg, die vóór de gewone ploeg uitging of erop volgde, werd de ondergrond, de bodem van de voor opengebroken. Men kon ook met de gewone ploeg de ondergrond losrakelen, door op de plaats van de voorschaar of het kouter, dan wel aan of onder de ploeghiel een woelschaar, een woelhaak of woelmes aan te brengen. Aldus werd tegelijkertijd de bovengrond geploegd en de ploegzool opengebroken. [N 11, 33j; N 11A, 76a + 76b + 77; N 27, 14]
I-1
|
31619 |
onderkapper, nietenkapper |
onderkapper:
ondǝrkapǝr (L192a Siebengewald)
|
Soort beitel waarmee men onder de hoefnagel een kleine uitholling in de hoef maakt, om daarin de omgebogen niet te slaan. Zie ook afb. 233. [N 33, 373; N 33, 380]
II-11
|
23417 |
onderkerk |
kelder:
kelder (L192a Siebengewald)
|
De ruimte, de kelder onder de gehele kerk [onderkerk?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
32701 |
onderploegen |
onderbouwen:
õndǝr[bouwen] (L192a Siebengewald)
|
In dit lemma zijn de benamingen verzameld voor het onder de grond werken van mest bij het ploegen van de zaaivoor en voor het onder- of omploegen van een mislukt gewas of een gewas dat als mest moet dienen, voorzover dat niet gedaan wordt op de ondiepe wijze, bedoeld in het vorige lemma. Termen als akkeren, diep ploegen, diep bouwen en voorgoed omdoen, die niet op het onderploegen van mest als zodanig wijzen, maar op de manier van ploegen waarbij dit gebeurt, zijn opgenomen in het lemma zaaivoren ca. [JG 1a + 1b; JG 2c; N 11, 44; N P, 14]
I-1
|