20410 |
petekind |
petekind:
pètekeend (L192a Siebengewald)
|
een petekind [patekink] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
17991 |
pijn |
pijn:
pin (L192a Siebengewald)
|
pijn [RND]
III-1-2
|
31330 |
pijpklem |
pijpenklem:
pīpǝklɛm (L192a Siebengewald)
|
Klem waarmee pijpen en buizen tijdens het bewerken vastgezet kunnen worden. De pijpklem heeft doorgaans een beweegbare en een vaste bek. De beweegbare bek kan door middel van een draadspil op en neer worden gedraaid. Beide bekken zijn V-vormig uitgevoerd om platdrukken van de pijp te voorkomen en hebben een geribbeld oppervlak. Zie ook afb. 64. [N 33, 322; N 64, 51b]
II-11
|
31335 |
pijptang |
pijpentang:
pīpǝtaŋ (L192a Siebengewald)
|
tǝr P 219; %%de volgende opgaven zijn benamingen voor een kettingtang%% kettingtang: kęte [N 33, 176; N 33, 179; N 33, 181; N 64, 43a-b; N 64, 44; monogr.]
II-11
|
23376 |
pilaar |
pijlder:
pielder (L192a Siebengewald)
|
Een pilaar, de pilaren [pielder(s), pilèèr(e)?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24225 |
pimpelmees |
blauwmannetje:
blauw-mènnəkə (L192a Siebengewald)
|
Hoe heet de pimpelmees? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24881 |
pinksterbloem |
pinksterbloem:
peŋkstǝrblum (L192a Siebengewald),
-
pinksterbloem (L192a Siebengewald)
|
Cardamine pratensis L. Een algemeen voorkomend, veldkersachtig plantje in graslanden, bermen en aan waterkanten met witte tot vaag lilagekleurde kruisbloempjes in trossen op een hol stengeltje en dun blad dicht bij de grond. Het bloeit van april tot juni en varieert in hoogte van 15 tot 50 cm. Niet te verwarren met de (echte) koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi L.; zie het lemma Echte Koekoeksbloem), die op dezelfde plaatsen groeit, maar roze-rode bloempjes heeft met gespleten kroonbladeren. Kroenekraan is de plaastelijke benaming van de kraanvogel. [N 37, 16f; A 17, 3; A 49B, 3; monogr.] || pinksterbloem [DC 17 (1949)]
I-5, III-4-3
|
23287 |
pinksteren |
pinksteren:
pinkstere (L192a Siebengewald)
|
Pinksteren, de vijftigste dag na Pasen [Sinksen, Pinkste]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
33495 |
pit, kern van fruit |
koren:
kōͅn (L192a Siebengewald)
|
[RND 10]
I-7
|
31326 |
plaatklem |
klem:
klɛm (L192a Siebengewald)
|
Werktuig waarmee men plaatijzer vastzet zodat dit gebogen kan worden. De plaatklem bestaat uit twee losse, of aan één eind met elkaar verbonden staven, die door één of meer schroeven of met behulp van een beugel tegen elkaar geperst kunnen worden. De plaatklem wordt in de bekken van de bankschroef vastgeklemd. Zie ook afb. 60. [N 33, 324]
II-11
|