29548 |
rakelijzer |
haardstek:
hē̜rtstɛk (L192a Siebengewald
[(recht ijzer met aan één uiteinde een knop)]
)
|
IJzeren staaf met een recht of gebogen uiteinde, waarmee de smid de omvang van het vuur regelt en sintels uit het vuur verwijdert. Zie ook afb. 11 en het lemma "rakelijzer" in Wld II.8, pag. 21. Het betreft daar een vergelijkbaar voorwerp dat door de pottenbakker wordt gebruikt. Zie voor het woordtype stochelijzer (Q 121, 121b) ook RhWb (VIII), kol. 720, s.v. ɛstochelnɛ, ɛstöchelnɛ, "das Feuer, den Ofen (...) schüren mit dem Schürhaken".' [N 33, 31; N 33, 32]
II-11
|
19977 |
rammelaar |
ram:
rèm (L192a Siebengewald)
|
konijn, mannetje [DC 04 (1936)]
III-2-1
|
32680 |
ramskop |
haken:
høę̄k (L192a Siebengewald)
|
De tweelinghaak aan de voorploeg, waaraan de grindelketting bevestigd is. [N 11, 31.II.o; N 11A, 139d]
I-1
|
19558 |
rasp |
rasp:
rasp (L192a Siebengewald)
|
In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met tandjes en putjes voor het bewerken van harde materialen, inz. metalen. Zie ook afb. 108. De grote rasp (Q 83) was van twee handvatten voorzien. Het blad van meer dan een meter lang was aan één kant grof en aan de andere kant fijn. Dit werktuig werd op heet ijzer gebruikt, bijvoorbeeld om koetsassen af te werken op de plaats waar zij geweld waren. [N 33, 85; monogr.]
II-11
|
23798 |
ratel van witte donderdag |
klepper:
klèpper (L192a Siebengewald)
|
De ratel die van Witte Donderdag tot aan de zaterdag vóór Pasen in plaats van de altaarschel tijdens de mis wordt gebruikt. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
31426 |
ratelboor, krekelboor |
ratelboor:
rātǝlbǭr (L192a Siebengewald)
|
Boorapparaat, bestaande uit een rechte spil en een dwars daarop staande hefboom. De spil is voorzien van een soort palrad. Aan de onderzijde ervan bevindt zich een boorhouder waarin een boorijzer kan worden geplaatst. Door de hefboom met de hand heen en weer te bewegen kan het boorijzer in een bepaalde richting worden gedraaid. De meeste ratelboren kunnen zowel links als rechts draaien. Het hele apparaat kan eventueel in een boorstelling worden geplaatst. Zie ook afb. 129. [N 33, 140; N 33, 142-143; N 33, 159; monogr.]
II-11
|
31401 |
rechtse boor |
rechtse boor:
ręxsǝ bǭr (L192a Siebengewald)
|
Boorijzer waarbij de borende werking optreedt wanneer het rechtsom gedraaid wordt. [N 33, 158b]
II-11
|
24082 |
rector |
rector (lat.):
rector (L192a Siebengewald)
|
Een rector, de geestelijk leider van een klooster of gesticht. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24308 |
regenworm |
pier:
pier (L192a Siebengewald)
|
regenworm [DC 40 (1965)]
III-4-2
|
23403 |
relikwie |
relikwien:
reløͅkwiə (L192a Siebengewald)
|
De vereerde overblijfselen van heiligen of zaken die met Christus, Maria of een heilige in aanraking zijn geweest, relieken, relikwieën. [N 96A (1989)]
III-3-3
|