23631 |
schaalcollecte |
open schaal:
ope schaal (L192a Siebengewald)
|
Een schaalcollecte, een collecte voor een bijzonder doeleind, waarbij met neen open schaal werd rondgegaan [schaolkollekt?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23977 |
schaamte |
schaamte:
schèmt (L192a Siebengewald)
|
Schaamte [schamte, schèmt. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34381 |
schaap |
schaap:
sxǭp (L192a Siebengewald)
|
Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.]
I-12
|
25068 |
schaars |
raar:
raar (L192a Siebengewald)
|
schaars [DC 16 (1948)]
III-4-4
|
25043 |
schaduw, lommer |
schaduw:
schaduw (L192a Siebengewald, ...
L192a Siebengewald),
schatten (du.):
cf. VD Duits-Nederlands s.v. "Schatten
schàttə (L192a Siebengewald)
|
(de) schaduw [DC 23 (1953)] || schaduw [DC 42B (1967)] || schaduw (lommer) [RND]
III-4-4
|
21483 |
schafttijd |
schofttijd:
sxoftit (L192a Siebengewald)
|
schafttijd [RND]
III-3-1
|
19129 |
schande |
schande:
schaand (L192a Siebengewald)
|
Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33402 |
schapestal, schaapskooi |
schaapsstal:
sxǫps[stal] (L192a Siebengewald)
|
De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.]
I-6
|
23557 |
scheepje voor de wierook |
scheepje:
schipke (L192a Siebengewald)
|
Het scheepje waarin de wierookkorrels worden bewaard [scheepke, schipke, schuitje, sjuutje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32794 |
scherp eggen |
gewoon [eggen]:
gǝwōn [eggen] (L192a Siebengewald)
|
Werken met een eg die "scherp" is aangespannen. De tanden van de eg staan dan schuin naar voren gericht en gaan dientengevolge diep door de grond heen. Zie afb. 69. De termen zijn primair van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In streken waar men gezien de grondsoort met één egtype kon volstaan en bij de bestrijding van onkruid uitsluitend of voornamelijk scherp egde, kan voor "scherp eggen" en "onkruid uiteggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest). Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten, zien men de toelichting bij het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b add.; N 11A, 173a; N P, 15a; monogr.]
I-2
|