20941 |
een boterham smeren |
een boterham smeren:
əm bo̝təram smērə (L192a Siebengewald)
|
smeren [RND]
III-2-3
|
32600 |
een composthoop maken en omzetten |
(afval) mengen:
meŋǝ (L192a Siebengewald),
omzetten:
ømzętǝ (L192a Siebengewald)
|
Bij het maken van een composthoop wordt het afval veelal vermengd met kalk of mergel en het geheel bedekt met aarde ter bevordering van een goede vertering. Ongeveer drie keer per jaar moet men de composthoop omzetten, om alles goed te vermengen en te laten verteren. [N 11A, 38c + d; monogr.]
I-1
|
34532 |
een ei |
ei:
ē̜i̯ (L192a Siebengewald)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
34541 |
een ei afpellen |
pellen:
pɛlǝ (L192a Siebengewald)
|
Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b]
I-12
|
32747 |
een geerakker ploegen |
aangeren:
ángērǝ (L192a Siebengewald),
afgeren:
af˲gērǝ (L192a Siebengewald),
de geer deraf bouwen:
dǝ gēr dǝraf˱ bǫu̯ǝ (L192a Siebengewald),
uitgeren:
yt˲gērǝ (L192a Siebengewald, ...
L192a Siebengewald)
|
Afhankelijk van de gebruikte ploeg en de gevolgde ploegwijze kan de geer van een trapeziumvormige akker op verschillende manieren worden geploegd. Wordt de akker met een wentel- of een keerploeg bewerkt, dan kan men a) met de geer beginnen en dan - schuin tegen de geervoren aan - de lange voren ploegen, of b) met de lange voren beginnen en op de overblijvende geer korter wordende voren ploegen, waarbij tenslotte - schuin op de geervoren - nog enige lange sluitvoren worden geploegd. Op een uiteen te ploegen geerakker ploegt men vanaf de zijkanten eerst de lange voren, totdat men de in midden uitgezette geer bereikt. Daar ploegt men dan korter wordende voren, die in het midden (waar men moest keren) worden aangevuld met een aantal lange sluitvoren. Wordt die geerakker het jaar daarop bijeengeploegd, dan ploegt men in het midden eerst het daar uitgezette geerstuk bijeen; daarop laat men dan de lange voren volgen. Als een trapeziumvormige akker geploegd kan worden in voren die in dezelfde richting lopen als de evenwijdige korte en lange zijde van het stuk, hoeft men geen geer te ploegen. Voor het([...)-gedeelte van sommige varianten zie men het vorige lemma. [N 11, 64; N 11A, 126a + b + c + d; JG 1a + 1b; monogr.; A 33, 9 add.]
I-1
|
23950 |
een gelofte doen |
gelofte doen:
gelöfte doen (L192a Siebengewald)
|
Een gelofte doen, afleggen bijv. om op bedevaart te gaan [gelaove, jelobe]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23755 |
een kruisje geven |
een kruisje geven:
kruuske geeve (L192a Siebengewald)
|
Een kind voor het slapen gaan met de duim een kruisje geven op het voorhoofd. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23707 |
een kruisje op het brood maken |
een kruisje maken onder de weg:
en kruuske onder de wek make (L192a Siebengewald)
|
Het gebruik om een brood met het mes te bekruisen, voordat men het aansnijdt; men maakte met het broodmes een kruisje aan de onderkant van het brood [n kruuske ónder de mik maake?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23706 |
een kruisteken maken |
n kruus maake:
en kruus make (L192a Siebengewald)
|
Een kruisteken maken/slaan, zich bekruisen, zich zegenen [zich bekruuse [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32592 |
een riek mest |
schoffel (mest):
sxufǝl (L192a Siebengewald)
|
Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.]
I-1
|