31657 |
grondboor |
grondboor:
gront˱bō̜r (L192a Siebengewald)
|
Boor die bij het slaan van pompen gebruikt wordt om in de grond te boren. Aan de zijde ervan zijn doorgaans spiraalvormige windingen aangebracht die tijdens het boren de aarde uit het boorgat schuiven. [N 33, 162]
II-11
|
32738 |
groot geploegd middendeel |
midden op de plak:
medǝn op ˲dǝ plak (L192a Siebengewald)
|
Onder het groot geploegd middendeel van een akker wordt verstaan de aan één stuk en meestal in lengtevoren te ploegen hoofdmoot van een akker, die het eerst bewerkt is of wordt. Dit middendeel omvat, op de wendakker(s) en een evt. geerstuk na, de gehele akker. Voor sommige van de hieronder vermelde termen zie men ook het lemma zzoivoor, diep geploegd land. [N 11, 52; N 11A, 125a]
I-1
|
32670 |
groot voorploegwiel |
groot rad:
grō(ǝ)t rat (L192a Siebengewald)
|
Het grote, doorgaans rechter voorploegwiel dat "in de voor" loopt. Van onderstaande termen zijn voorrad, voorwiel, voorrullen ook toepasselijk op het in de voor lopende wiel van een karploeg met twee even grote wielen. Voor het voor-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegvoor. [N 11, 31.II.c; N 11A, 97c]
I-1
|
24094 |
grootjuffer |
grootbegijn:
grootbegien (L192a Siebengewald)
|
De overste van een begijnhof [grootjuffer]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20346 |
grootmoeder |
grootmoet:
grŭtmoet (L192a Siebengewald),
grötmoet (L192a Siebengewald)
|
grootmoeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20345 |
grootouders |
grootouders:
grŭtèlders (L192a Siebengewald),
cf. Venrays Wb. s.v. "elder"; mv. "elders"; opm. ouder - alder - älder - elder
grötèlders (L192a Siebengewald)
|
grootouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20288 |
grootvader |
grootvad:
grŭtfat (L192a Siebengewald),
grötfaat (L192a Siebengewald)
|
grootvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
23543 |
grote hostie |
grote hostie (<lat.):
grooete hostie (L192a Siebengewald)
|
De grote hostie, op de pateen gelegen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19502 |
grote schoonmaak |
schoonmaak:
de schonmak is achter de ruk (L192a Siebengewald),
schonmaak (L192a Siebengewald)
|
de schonmaak is aachter de rug [DC 15 (1947)] || het schoonmaken van het gehele huis, dat in het voorjaar plaats heeft [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
31377 |
grove vijl |
grove vijl:
grǫvǝ vīl (L192a Siebengewald)
|
Vijl met een grof bekapt blad. Doorgaans heeft het blad van een deze vijl minder dan 26 tanden per inch (vgl. Handboek Gereedschap, pag. 238). De grove vijl wordt gebruikt bij het bewerken van zachte metalen waarvan men in korte tijd een grote hoeveelheid materiaal wil verwijderen (V.d. Kloes en Risch, pag. 251). Verschillende informanten gaven als antwoord op de vraag naar de ...grove vijl" een variant van het woordtype bastaardvijl. De fonetisch gedocumenteerde gegevens hiervan zijn opgenomen in het lemma "bastaardvijl". Volgens de invuller uit K 353 werd de grove vijl voor bruut werk (brøt wɛrǝk) gebruikt.' [N 33, 86; N 64, 53d]
II-11
|