32815 |
hefboom van de cultivator |
hevel/hebel (d.):
hē̜vǝl (L192a Siebengewald)
|
Met de hefboom van een wielcultivator laat men het raam zover zakken dat de tanden op de gewenste diepte door de grond gaan. Om de cultivator buiten werking te stellen zet men m.b.v. de hefboom het raam in zijn hoogste stand, zodat de tanden geheel vrij van de grond zijn. Bij een sleepcultivator worden m.b.v. de hef-boom de assen met veertanden naar achteren (= dieper) of naar voren (= minder diep) gedraaid. [N 11A, 151i; monogr.]
I-2
|
24168 |
heggenmus |
blauwlegger:
bloūwlegger (L192a Siebengewald)
|
Hoe heet de heggemusch? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
31656 |
heiblok |
heiblok:
hęjblǫk (L192a Siebengewald)
|
Zwaar houten blok waaraan verschillende handvatten zijn bevestigd. Het heiblok wordt bij het aanleggen van een pomp gebruikt bij het in de grond slaan van buizen. Zie ook afb. 245 en het lemma ɛhandheiɛ in WLD deel II.9, pag. 53. Het betreft daar een vergelijkbaar werktuig voor het heien van funderingspalen. Het woordtype heiblok op drie-/drijpoot is van toepassing op een trekhei, een heistelling in de vorm van een driepoot waaraan een katrol is gemonteerd. Over de schijf loopt een dik touw waar aan één uiteinde het heiblok is vastgemaakt. Het toestel wordt door spierkracht of met behulp van een stoommachine, een elektromotor of een verbrandingsmotor aangedreven. In de laatste drie gevallen wordt daarbij gebruik gemaakt van een liertoestel. Zie ook het lemma ɛtrekheiɛ in WLD deel II.9, pag. 54. In P 219 werden de buizen met behulp van een voorhamer (v0rhqm9r) in de grond gedreven.' [N 33, 336]
II-11
|
31655 |
heikap |
heikop:
hęjkǫp (L192a Siebengewald)
|
Stevig stuk metaal dat bij het heien ter bescherming op de zuigleidingfilter of op de zuigleiding wordt geschroefd. Zie ook afb. 244e. Volgens de invuller uit L 165 werd een heikop gebruikt om te verhinderen dat de buis tijdens het heien barstte. In L 217 werd een heikop op de buis geschroefd om het kantelen ervan te voorkomen. [N 66, 49v; N 33, 336 add.]
II-11
|
23208 |
heilig |
heilig:
hèllig (L192a Siebengewald)
|
Heilig [hèllig, hillig]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23395 |
heilig hartbeeld |
heilig hartbeeld:
h hartbeeld (L192a Siebengewald),
ə heͅlex hart bēld (L192a Siebengewald)
|
Een beeld van Jezus die zijn hart toont (H.Hart). [N 96A (1989)] || H.Hartbeeld. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23741 |
heilig hartlampje |
heilig hartlampje:
h hartlempke (L192a Siebengewald)
|
Het altijd brandend electrisch devotielichtje bij het H.Hartbeeld [H.Hartlemp-ke?. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23745 |
heilig hartscapulier |
heilig hartscapulier:
h hartschabbelier (L192a Siebengewald)
|
Een H.Hart-scapulier. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23740 |
heilig harttafeltje |
tafeltje:
tøͅfəlkə (L192a Siebengewald)
|
Pedestal, console, tafeltje waarop het H.Hartbeeld in de huiskamer staat [H.Harttafeltje, -töffelke?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23988 |
heilig oliesel |
heilige olie:
hèllig ôllie (L192a Siebengewald)
|
Het H. Oliesel, sacrament voor de zieken/stervenden [letste öloeng]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|