e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q116p plaats=Simpelveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knikkertermen ring: #NAME?  rink (Simpelveld) benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] III-3-2
knikkerzakje huivenbuidel: huvebül (Simpelveld) Zak om knikkers in te bewaren. III-3-2
knipogen een oog knikken: en oog knikke (Simpelveld), pitsen: pitsjə (Simpelveld) knipogen [SGV (1914)] || Knipogen: een oog even sluiten en weer openen, als teken van verstandhouding (knipogen, pinken). [N 84 (1981)] III-1-1
knoeien strooien: sjtruië (Simpelveld) morsen [SGV (1914)] III-2-3
knoeien, morsen, bevuilen strooien: sjtruië (Simpelveld) morsen [SGV (1914)] III-4-4
knoest aas: oas (Simpelveld) Een harde, ruwe uitwas aan een boom (knoes, kwar, aast, knoop, inwas, knoest). [N 82 (1981)] III-4-3
knokkelkuiltjes kuiltjes: kuultsjəs (Simpelveld), vouwtjes: vuichərə (Simpelveld) deukjes, De ~ op de gewrichten tussen de hand en vinger. [N 84 (1981)] III-1-1
knolraap, raap reuben: røbǝ (Simpelveld) Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20] I-5
knolvoer, rapen (coll.) kruid: krūt (Simpelveld), reuben: røbǝ (Simpelveld) Rapen in het algemeen, als groenvoer of als ingekuild voer voor het vee gebruikt; herfstknollen. [N 12A, 4a; JG 1b, 2c; monogr.; add. uit N 11A, 29f en 29g; N 12, 40, N Q, 11a] I-5
knoop knoop: kneuf (Simpelveld), knoof (Simpelveld), knōf (Simpelveld) knoop [SGV (1914)] || knoopen (mv.) [SGV (1914)] || Plat, rond schijfje of min of meer bolvormig voorwerpje van been, hout, metaal enz., dat aan kleding of andere gebruiksvoorwerpen wordt genaaid, hetzij als een middel om ze te doen sluiten of met een deel van hetzelfde of met een ander stuk te verbinden. [N 59, 135; N 62, 65a; Gi 1.IV, 48; Wi 5; S 18; MW; monogr.] II-7, III-1-3